Auteursarchief: Kat

Kort ziekenhuisverblijf en anesthesieadviezen bij het borstgevoede kind

Ik krijg af en toe de vraag hoe het nu eigenlijk zit met anesthesie en vastenperiode bij een baby of peuter die borstvoeding krijgt. Hieronder een overzicht van de algemene richtlijnen indien een kindje borstvoeding krijgt en kortstondig opgenomen wordt op de pediatrie-afdeling van een ziekenhuis.

Verblijf in het ziekenhuis
BabyFriendly Hospital Initiative
Handvest van de rechten van de gehospitaliseerde kinderen
Preoperatieve vastenperiode
Borstvoeding na de operatie
Melkproductie van de moeder
Bronnenmateriaal


Verblijf in het ziekenhuis

In het ziekenhuis dient men een omgeving te creëren die zoveel mogelijk aansluit op de huiselijke situatie. Je kindje wordt als een normaal kind behandeld en jullie als ouders mogen, indien medisch verantwoord, de gewone comfortzorg van thuis verder zetten. Dit zorgt ervoor dat jij en je kindje beter op elkaar reageren en minder angstig zijn. (Melnyk et al 2004)

Voor je kindje zouden tijdens de ziekenhuisopname de voedingen en het voedingspatroon zoveel mogelijk moeten aansluiten bij het patroon van de normale thuissituatie. (Riordan & Wambach 2010/4)

Als je kindje opgenomen wordt in een babyvriendelijke pediatrie-eenheid van het ziekenhuis, zal men normaalgezien met bovenstaande rekening houden. Het Babyfriendly Hospital Initiative van de World Health Organisation en Unicef is een kwaliteitslabel dat toegekend wordt aan ziekenhuizen die inspanningen leveren om de afdeling baby- en borstvoedingsvriendelijk te maken. Karakteristieken van een babyvriendelijke kinderafdeling zijn: (Riordan & Wambach 2010/4)

  1. Het ziekenhuis heeft een borstvoedingsbeleid op papier staan.
  2. Het ziekenhuis traint zijn personeel op borstvoedingsbegeleiding en – interventie. Alle medewerkers dienen hiervoor scholingen te volgen.
  3. Het ziekenhuis verschaft ouders geschreven en mondelinge informatie over de goede eigenschappen van borstvoeding.
  4. Het ziekenhuis geeft de mogelijkheid op ongelimiteerd voeden en stimuleert dus voeden op verzoek.
  5. Het ziekenhuis zorgt voor voorzieningen zodat een moeder kan kolven als de baby niet rechtstreeks aan de borst drinkt: borstkolf, kolfruimte, opslagplaats voor melk, lactatiekundige begeleiding indien gewenst.
  6. Het ziekenhuis geeft borstgevoede kinderen enkel leeftijdsgerelateerde of medisch noodzakelijke bijvoeding.
  7. Het ziekenhuis past alternatieve voedingsmethodes toe die het borstvoedingsbeleid niet in de weg staan, dus geen speentjes of flesjes.
  8. Het ziekenhuis geeft de mogelijkheid op 24u/24u rooming in voor moeder en kind. Moeder en kind worden niet gescheiden, ook niet voor onderzoeken of verpleegkundige of medische handelingen.
  9. Het ziekenhuis zorgt voor maaltijden en tussendoortjes voor de borstvoedende moeder.
  10. Het ziekenhuis zorgt voor een medicatie- en behandelingsschema dat de borstvoeding zo weinig mogelijk in de weg staat.
  11. Het ziekenhuis verschaft informatie over de mogelijkheden van borstvoedingsondersteuning en –begeleiding binnen en buiten het ziekenhuis, zowel tijdens de opname als na ontslag.
  12. Het ziekenhuis controleert dat het geschreven borstvoedingsbeleid effectief en efficiënt in de praktijk uitgevoerd wordt door alle ziekenhuismedewerkers en op alle afdelingen.

Ook het Handvest van de rechten van de gehospitaliseerde kinderen van de European Association for Children in Hospital en Unicef is zo’n kwaliteitslabel. Dit legt echter andere accenten in vergelijking met het Babyfriendly Hospital Initiative:

  1. Kinderen worden niet in een ziekenhuis opgenomen als de zorg die zij nodig hebben thuis, in dagbehandeling of poliklinisch kan worden verleend.
  2. Kinderen hebben het recht hun ouders of verzorgers altijd bij zich te hebben. Ook tijdens onderzoeken, bij verpleegkundige en medische handelingen, bij de voorbereiding en installatie in de operatiekamer en bij het ontwaken uit de verdoving.
  3. Ouders wordt accommodatie en de mogelijkheid tot overnachting naast het kind aangeboden.
  4. Kinderen en ouders hebben recht op informatie. De informatie wordt aangepast aan de leeftijd en het bevattingsvermogen van het kind.
  5. Kinderen en ouders hebben recht op alle informatie die noodzakelijk is voor het geven van toestemming voor onderzoeken, ingrepen en behandelingen.
  6. Kinderen worden in het ziekenhuis gehuisvest en verzorgd samen met kinderen in dezelfde leeftijd- en/of ontwikkelingsfase.
  7. Kinderen hebben recht op mogelijkheden om te spelen, zich te vermaken en onderwijs te genieten al naargelang hun leeftijd en lichamelijke conditie. Kinderen hebben recht op een verblijf in een stimulerende veilige omgeving waar voldoende toezicht is en die berekend is op kinderen van alle leeftijdscategorieën.
  8. Kinderen worden behandeld en verzorgd door medisch, verpleegkundig en ander personeel dat speciaal is opgeleid voor de zorg voor kinderen. Het beschikt over de kennis en de ervaring die nodig zijn om ook aan de emotionele eisen van het kind en het gezin tegemoet te komen.
  9. Kinderen hebben recht op verzorging en behandeling door zoveel mogelijk dezelfde personen, die onderling optimaal samenwerken.
  10. Kinderen hebben het recht met tact en begrip te worden benaderd en behandeld. Hun privacy wordt te allen tijde gerespecteerd.

Vraag dus bij een geplande opname van je kindje of het betreffende ziekenhuis één of beide labels behaald heeft. Op die manier verzeker je je kindje van de meest optimale begeleiding en verzorging.

Preoperatieve vastenperiode

Vooraleer je kindje onder narcose gaat, zal het een tijdje geen voeding mogen krijgen. Dit is om ademhalingsrisico’s ten gevolge van de anesthesie te  vermijden. Deze preoperatieve vastenperiode moet echter zo kort mogelijk gehouden worden.

Voor het bepalen van de duur van de vastenperiode dient men enerzijds rekening te houden met het reduceren van ademhalingsrisico’s ten gevolge van de anesthesie,  maar tegelijkertijd moet men ook het risico op uitdroging en hypoglycemie ten gevolge van het onthouden van voeding vermijden. (Riordan & Wambach 2010/4)

Voor zuigelingen heeft de American Society of Anesthesiologists daarom volgende richtlijnen opgesteld:

  • Heldere vloeistoffen tot 2 uur voor de narcose.
  • Moedermelk tot 4 uur voor de narcose. (Lawrence 2005, Cook-Sather & Litman 2006, Riordan & Wambach 2010/4)
  • Kunstvoeding en lichte maaltijd tot 6 uur voor de narcose.
  • Zware maaltijd tot 8 uur voor de narcose.

Sommige onderzoekers verkorten de preoperatieve borstvoedingsperiode zelfs nog meer en poneren dat  moedermelk tot 3 uur voor narcose de kindvriendelijkste handelswijze is. (Litman et al 1994, Schreiner 1994)

Scheiding van ouders en kindje dient altijd zo kort mogelijk gehouden worden, om stress bij beide te beperken. Je kan je borstgevoede babytje tijdens de preoperatieve vastenperiode troosten met een fopspeentje.  Je kan ook overwegen om je kindje te laten troosten door een andere vertrouwenspersoon van de familie, als je kindje jou te veel associeert met borstvoeding en je kindje niet meer bij je mag drinken. (Riordan & Wambach 2010/4)

Borstvoeding na de operatie

Postoperatief moet de borstvoeding zo snel mogelijk weer opgestart worden, van zodra de arts aangeeft dat orale voeding weer toegelaten is.  Er is geen enkele reden om moedermelk te gaan vervangen door glucosewater of om als eerste voeding glucosewater te geven. (Riordan & Wambach 2010/4) Dat betekent dat zuigelingen vaak al op de uitslaapkamer borstvoeding kunnen genieten. Met kunstvoeding en vaste voeding zal men echter langer moeten wachten.

Borstvoeding dient ook overwogen te worden als pijnreducerend middel na operaties. (Riordan & Wambach 2010/4) Het geven van borstvoeding kan troostend werken voor zowel je kindje als voor jou. Het geruststellende zuigen aan de borst kan de werking van pijnstillende medicatie ondersteunen. Onderzoek heeft immers uitgewezen dat borstvoeding tijdens en na een pijnervaring zorgt voor een verlaging van de hartslag, voor een kortere periode van huilen en voor lagere pijnscores in vergelijking met kinderen die geen borstvoeding kregen onder dezelfde omstandigheden. (Shah et al 2006)

Melkproductie van de moeder

Indien je kindje tijdelijk niet bij jou aan de borst kan drinken, zal je je melk dienen af te kolven. Idealiter minstens even vaak als dat je kindje bij jou zou drinken. Die afgekolfde melk kan aan het kindje gegeven worden wanneer de arts daar de toestemming voor geeft, maar kan ook bewaard worden voor later.


Bronnenmateriaal

Cook-Sather, S.D. and R.S. Litman (2006) “Modern fasting guidelines in children” in Best Prac Res Clin Anaesthesiol 20/3:471-481

Lawrence, R. (2005) “Lactation support when the infant will require general anesthesia: assisting the breastfeeding dyad in remaining content through the preoperative fasting period” in J Hum Lact 21/3:355-357

Litman, R. et al. (1994) “Gastric volume and pH in infants fed clear liquids and breast milk prior to surgery” in Anesth Analg 79:482-485

Melnyk, B. et al. (2004) “Creating opportunities for parent empowerment: program effects on the mental health and coping outcomes of critically ill young children and their mothers” in Pediatrics 113/6:597-607

Riordan, J. and K. Wambach (2010/4) “Breastfeeding and human lactation

Schreiner, M. (1994) “Preoperative and postoperative fasting in children” in Ped Clinics N Amer 4/1:111-120

Shah, P.S. et al. (2006) “Breastfeeding or breast milk for procedural pain in neonatesCochrane Database Syst Rev 3:CD004950

Richtlijnen van de American Society of Anesthesiologists (1999) inzake preoperatief vasten bij zuigelingen

http://www.uzleuven.be/sites/default/files/kindergeneeskunde/kindvriendelijk_ziekenhuis_brochure.pdf (geraadpleegd op 3 april 2012)

© Borstvoeding Aardig 2021

Borstvoedingsbegeleiding van tienermoeders

Gegevensverzameling
Profiel van de tienermoeder
Leeftijd
Socio-economische achtergrond
Prematuriteit en dismaturiteit
Borstvoeding
Anatomie en fysiologie van de tienerborst
Borstklierweefsel
Samenstelling moedermelk
Melkvolume
Factoren die de keuze voor borst- of kunstvoeding beïnvloeden
Borstvoeding
Kunstvoeding
Prenatale begeleiding
Duur van de lactatieperiode
Postnatale borstvoedingsbegeleiding
Begeleiding op maat van de tienermoeder
Praktische en concrete voorlichting
Peer counseling
Terugkeer naar school begeleiden
Houding van de hulpverlener
Specifieke voordelen van borstvoeding bij tienermoeders
Conclusie
Bijlage: Gegevensverzameling


Onderzoek toont aan dat tienermoeders minder vaak borstvoeding geven in vergelijking met oudere mama’s. Hoe komt het dat jonge mama’s soms kiezen voor kunstvoeding? Welke factoren spelen een rol om al tijdens de zwangerschap te kiezen voor kunstvoeding of vrij snel na de bevalling borstvoeding op te geven? Kunnen we dit tij doen keren? Hoe pakken we dat concreet aan?

Gegevensverzameling

De meeste studies over borstvoeding bij tienermoeders zijn gebeurd in de Verenigde Staten. In de door mij gebruikte Amerikaanse onderzoeken bestaat de meerderheid van de onderzoeksgroep uit blanke moeders. Daar waar dat niet het geval is, vermeld ik dat in mijn artikel.
Naast Amerikaanse gegevens heb ik ook Braziliaanse, Canadese, Nederlandse en Vlaamse onderzoeksresultaten verwerkt.

Alle onderzoeken betreffen tienermoeders, met name moeders van 18 jaar of jonger. En in zo goed als alle gevallen gaat het om primiparae.

Meer details over de gebruikte onderzoeken vind je in de bijlage: Gegevensverzameling.

 Profiel van de tienermoeder

Leeftijd

De meerderheid van de Vlaamse tienermeisjes die zwanger worden is achttien jaar of ouder. In 2005 was slechts 32% geen achttien (Andries 2008), in 2010 was dat nog maar 24,4% (Krijtenburg-Kolman 2012). De overgrote meerderheid van de zwangerschappen is ongepland, maar daarom niet noodzakelijk ongewenst. Hoe ouder de zwangere, hoe vaker ze kiest voor het voldragen van de zwangerschap. Zo kiest de meerderheid van de 18- en 19-jarigen ervoor om de zwangerschap uit te dragen. (Andries 2008)

In Nederland werden 2636 onder de 20 jaar in 2009 moeder, wat iets meer dan vijf geboorten per duizend tienermeisjes betreft. (Infoportaal tienermoeders 2012) In Vlaanderen kregen 1365 meisjes onder de 20 jaar hun eerste kindje in 2006 (Vlaams Parlement 2008) en in 2010 waren dat er 1228 (Kind en Gezin 2011). Dat maakt bijna vier op duizend tienermoeders in Vlaanderen. (Vlaams Parlement 2008) Vlaanderen en Nederland scoren hiermee laag op wereldschaal.

Socio-economische achtergrond

Doorgaans gaat het in Vlaanderen om meisjes uit het beroepsonderwijs en zijn de meesten alleenstaand. (Vlaams Parlement 2008) Nederland kent een vergelijkbare situatie. Daar heeft 13% van de vroegtijdige schoolverlaters tussen 15 en 22 jaar één of meerdere kinderen, terwijl dat in die totale leeftijdgroep slechts 6% is. (Infoportaal tienermoeders 2012) Tienermoeders zijn vaker alleenstaand in vergelijking met oudere moeders. (Constance 1998, Krijtenburg-Kolman 2012) Ze belanden vaker in de armoede en worden over het algemeen dan ook tot de lagere socio-economische klasse gerekend. Eén studie, een Canadese, maakt een overzicht van de belangrijkste bron van inkomsten voor deze jonge moeders. Daaruit blijkt dat 56% onder hen een overheidsuitkering ontvangt, 39% onderhouden wordt door een ouder of voogd en slechts 5% in haar eigen inkomsten voorziet door een baan buitenshuis. (Keizer 1995) De leefomstandigheden en het opleidingsniveau maken ook dat gebrek aan zelfvertrouwen en een laag zelfbeeld regelmatig voorkomt in deze groep moeders. (Constance 1998, Infoportaal tienermoeders 2012)

Prematuriteit en dismaturiteit

Door hun nog deels onvolgroeide lichaam en doorgaans ongezondere levenswijze (onevenwichtige voeding, roken, alcoholgebruik) en lager opleidingsniveau hebben tienermoeders een verhoogde kans op prematuriteit en dismaturiteit bij hun kindje. (Brown 2004, Infoportaal tienermoeders 2012) Een gegeven waar al tijdens de zwangerschap rekening mee dient gehouden te worden en waaraan de begeleiding aangepast zou moeten worden. (Krijtenburg-Kolman 2012) Mogelijk beïnvloedt dit ook de borstvoedingscijfers. Bij een kindje dat te vroeg geboren is of een te laag geboortegewicht heeft heb je immers een verhoogde kans op borstvoedingsmoeilijkheden.

Borstvoeding

Als we globaal kijken, dan start slechts 43% van de pasbevallen vrouwen jonger dan 20 jaar met borstvoeding. Ter vergelijking: In de leeftijdscategorie van 20 tot en met 29 jaar is dat 65% en bij moeders ouder dan 30 jaar zelfs 75%. (Grassley and Sauls 2012)

Kind en Gezin geeft aan dat 49% van de tienermoeders (tot 20 jaar) op dag 6 na de geboorte borstvoeding geeft. Voor vrouwen tussen de 20 en de 25 jaar is dat 57,3% en in de leeftijdscategorie boven de 25 jaar is dat 64,4%. (Kind en Gezin 2011)

Anatomie en fysiologie van de tienerborst

Borstklierweefsel

Een tienermoeder is normaalgezien perfect in staat om borstvoeding te geven. Borstklierweefsel is immers zo’n twaalf tot achttien maanden na het doorbreken van de eerste menstruatie in staat tot de aanmaak van voldoende moedermelk. (Mohrbacher and Stock 2005)

 Samenstelling moedermelk

Verschillende studies geven aan dat de samenstelling van rijpe moedermelk van tienermoeders weinig verschilt van de melk van oudere moeders. (Motil et al 1997) Toch zijn er enkele kleinere verschillen merkbaar:

  • Gemiddeld vindt men hogere natriumconcentraties in de moedermelk van tienermoeders tijdens de eerste weken postpartum. Dit heeft verder geen gevolgen voor de neonaat. (Motil et al 1997)
  • Een Braziliaanse studie geeft een gemiddeld hogere totale eiwitconcentratie in rijpe moedermelk van jonge moeders in vergelijking met de melk van oudere moeders. Mogelijk een compensatiemechanisme om de calorische waarde van de melk te handhaven, zo stellen de onderzoekers. (Brasil et al 1991) Tienermoeders geven immers gemiddeld minder voedingen per etmaal dan oudere moeders. (Motil et al 1997)
  • Verschillende studies tonen ook aan dat het voedingspatroon van tieners verschilt van dat van volwassenen (Mohrbacher and Stock 2005, Flavia et al 2008): meer inname van verzadigde vetten en minder inname van poly-onverzadigde vetten. Vooral vette vis is ondervertegenwoordigd in het tienerdieet. Het gehalte aan essentiële vetzuren (omega 3 en omega 6) in het bloed van tienermoeders is daardoor gemiddeld lager in vergelijking met dat van oudere moeders. Voldoende essentiële vetzuren zijn bij zwangerschap en lactatie echter nodig voor een optimale neurologische, visuele en vasculaire ontwikkeling van de baby. Daarnaast is een tienerlichaam nog in groei en ontwikkeling en vraagt ook daarom extra voedingsstoffen en komt het voor dat deze jonge moeders soms liever niet te veel willen aankomen in gewicht en hun figuur behouden, waardoor er bij tienermoeders een vergrote kans is op tekorten aan essentiële voedingsstoffen tijdens zwangerschap en lactatie. Toch verschilt de samenstelling van rijpe moedermelk van een tienermoeder niet als dusdanig van de melk van een oudere moeder. De natuur zorgt er namelijk voor dat de groeiende foetus en de aanmaak van moedermelk voorrang krijgen op de moederlijke behoeftes, waardoor bij een onevenwichtige of onvoldoende voedingsinname vooral de moeder nadelen zal ondervinden. (Flavia et al 2008) Extra voedingsinformatie en/of –begeleiding kan dus nodig zijn (Wambach and Cole 2000), zelfs al vanaf het moment dat bekend is dat de jonge moeder zwanger is, niet voor de baby an sich maar voor de gezondheid van de tienermoeder zelf!

 Melkvolume

Het totale volume van moedermelk van tienermoeders verschilt weinig van het melkvolume van oudere moeders. (Riordan and Wambach 2010) Een vaak voorkomende lagere melkproductie bij tienermoeders kan voornamelijk verklaard worden door de doorgaans vroegere introductie van kunstvoeding en het feit dat tienermoeders vaker de neiging hebben om minder voedingen per etmaal te geven (Mohrbacher and Stock 2005), waardoor de melkproductie achteruit loopt. Mogelijk spelen bij deze lagere melkvolumes toch ook biologische factoren een rol. Welke dat zijn moet nog verder onderzocht worden. (Motil et al 1997)

 Factoren die de keuze voor borst- of kunstvoeding beïnvloeden

Borstvoeding

Tienermoeders zijn meer geneigd te starten met borstvoeding als… (Brown 2004)

  • Ze iemand anders in hun omgeving, zoals een familielid of vriendin, borstvoeding hebben zien geven.
  • Ze zelf borstvoeding hebben gekregen.
  • Ze over voldoende kennis over borstvoeding beschikken.

De eigen moeder van de tienermoeder heeft uiteindelijk de grootste invloed op de keuze voor borst- of kunstvoeding. (Brown 2004)
Deze onderzoeksresultaten suggereren dat tienermoeders zich sterk laten leiden door hun omgeving bij de voedingskeuze en dat het verstrekken van informatie belangrijk is om moeders een gefundeerde keuze te laten maken. De toekomstige oma zou hierbij betrokken moeten worden.

Tienermoeders die bewust kiezen voor borstvoeding geven daarvoor volgende redenen op:

  • Gezondheidseffecten voor het kindje (Wambach and Cohen 2009)
  • Kindje dicht bij zich kunnen houden, nabijheid en het niet moeten “afgeven” aan een oppas (Wambach and Cohen 2009)
  • Betere hechting met het kindje (Wambach and Cohen 2009)

Uit onderzoek blijkt inderdaad dat een veilige hechting de kans op gedragsproblemen op schoolgaande leeftijd aanzienlijk verkleint. Aangezien kinderen van tienermoeders en van moeders uit de lagere sociaal-economische klasse meer kans hebben op een onveilige hechting, is het geven van borstvoeding bij deze groep extra belangrijk. (Brown 2004)

Een studie onder Afro-Amerikaanse tienermoeders geeft aan dat jonge moeders echter vaak ambivalent en onzeker staan tegenover de keuze tussen borst- of kunstvoeding. Borstvoeding wordt gezien als de beste keuze omwille van de gezondheidsvoordelen, maar tegelijkertijd ook als complex en moeilijk vol te houden. Terwijl men naar kunstvoeding kijkt als de vanzelfsprekende en meest eenvoudige keuze, waarbij de moeder meer vrijheid heeft. Velen wensen dan ook borst- en kunstvoeding te gaan combineren. (Wambach and Koehn 2004)

 Kunstvoeding

Tienermoeders die kozen voor kunstvoeding geven daarvoor volgende redenen op:

  • Schaamte en angst voor de pijn bij borstvoeding (Constance 1998, Wambach and Koehn 2004, Krijtenburg-Kolman 2012)
  • Ongerustheid over hoe borstvoeding te combineren met de thuissituatie, met school of met de werksituatie (Constance 1998, Brown 2004, Mohrbacher and Stock 2005, Krijtenburg-Kolman 2012)
  • Anderen kunnen ook een flesje geven en de moeder heeft daardoor meer vrijheid (Wambach and Koehn 2004, Krijtenburg-Kolman 2009)
  • Kunstvoeding is gemakkelijker dan borstvoeding (Constance 1998, Wambach and Koehn 2004, Krijtenburg-Kolman 2009)
  • Zich zorgen maken dat borstvoeding te veel invloed zal hebben op de vorm en de grootte van de borsten (Mohrbacher and Stock 2005)
  • Angst om belachelijk gemaakt te worden bij het voeden in het openbaar (Constance 1998, Brown 2004)
  • Schaamte om te voeden in het bijzijn van anderen (Constance 1998, Wambach and Koehn 2004, Mohrbacher and Stock 2005, Krijtenburg-Kolman 2012)
  • Ongerustheid dat borstvoeding de relatie met anderen, voornamelijk de vrienden, zal beïnvloeden (Brown 2004, Mohrbacher and Stock 2005)
  • Denken dat borstvoeding niet samengaat met de levensstijl (roken, alcohol, anticonceptie, uitgaan) (Constance 1998, Brown 2004, Mohrbacher and Stock 2005)
  • Gevoelens  van de partner tegenover borstvoeding (Mohrbacher and Stock 2005)
  • Negatieve ervaringen van familie en/of vrienden met borstvoeding (Constance 1998, Brown 2004)

Hulpverleners geven volgende redenen aan waarom tienermoeders niet starten met borstvoeding:

  • Laag zelfbeeld, onzekerheid (Constance 1998, Brown 2004, Riordan and Wambach 2010)
  • Kennistekort of misvattingen over borstvoeding (Constance 1998, Brown 2004, Krijtenburg-Kolman 2012)
  • Nog onvolgroeide cognitief-emotionele ontwikkeling, waardoor egocentrische redenen aangehaald worden zoals te tijdrovend, te moeilijk of je krijgt er lelijke borsten van (Brown 2004)
  • Denken dat het waarschijnlijkheidsprincipe (bijvoorbeeld dat hun kindje meer kans maakt op ziekte bij kunstvoeding) niet op hen van toepassing zal zijn; een denkpatroon dat typisch is voor tieners en waardoor ze de gezondheidsnadelen van kunstvoeding gaan negeren of ontkennen (Brown 2004)

Bovenstaande gegevens wijzen in de richting van onzekerheid en omgevingsdruk, naast een kennistekort bij zwangere tieners, waardoor ze om de verkeerde redenen voor kunstvoeding kiezen. Informatieverstrekking en aangepaste begeleiding vroeg in de zwangerschap of zelfs al voordat er van zwangerschap sprake is, kan een oplossing zijn. Aangezien de meeste tieners nog volop in ontwikkeling zijn wat het cognitief-emotionele betreft, zal die informatieverstrekking aan hun leef- en denkwereld moeten aangepast worden. (Riordan and Wambach 2010) Het is ook nodig om infomomenten open te stellen voor de ondersteunende naaste omgeving van de tienermoeder: (schoon)moeder, partner, goede vriendin. (Constance 1998) Meer informatie hieronder in de hoofdstukken:
–          Prenatale begeleiding
–          Postnatale borstvoedingsbegeleiding

 Prenatale begeleiding

Vele moeders nemen de beslissing tot het geven van borstvoeding al voor de zwangerschap of in het eerste trimester van de zwangerschap (Wambach and Cole 2000), maar niet al deze moeders starten uiteindelijk ook met borstvoeding na de bevalling. (Riordan and Wambach 2010) Een probleem hierbij kan zijn dat de meeste jonge moeders ongepland zwanger worden. (Infoportaal tienermoeders 2012, Krijtenburg-Kolman 2012) Mogelijk is er dus aanvankelijk een ontkenning of afwijzing van de zwangerschap, waardoor begeleiding tijdens de eerste zwangerschapsmaanden niet of ontoereikend is. (Mohrbacher and Stock 2005)

Prenatale voorlichting over borstvoeding doet 65,1% van de tienermoeders effectief starten met borstvoeding, terwijl dat bij tienermoeders die geen prenatale voorlichting kregen slechts 14,6% is. (Brown 2004) Het heeft echter geen zin om alle zwangere tieners te gaan verplichten prenatale klassen te volgen. De vrijblijvendheid van deelname aan informatiebijeenkomsten is een belangrijke factor voor tienermoeders. Zij willen serieus genomen worden en zelf kunnen beslissen of ze deelnemen aan een begeleidings- en informatieproject of niet. Professionele begeleiding bij het ouderschap zou eigenlijk ook los moeten staan van de uiteindelijke voedingskeuze. Op die manier krijg je tienermoeders het best bereikt. (Brown 2004)

Tienermoeders vragen een andere begeleidingsaanpak dan wat er in het reguliere hulpverlenersaanbod voorhanden is. Met een betuttelende of belerende houding bereik je niet het gewenste resultaat. (Mohrbacher and Stock 2005) Jonge moeders hebben nood aan ondersteuning, maar willen vooral ook serieus genomen worden. (Hertfelt Wahn et al 2005, Krijtenburg-Kolman 2012) Doorgaans hebben ze minder zelfvertrouwen in het eigen moederlijke kunnen in vergelijking met oudere moeders. (Constance 1998, Mohrbacher and Stock 2005) Daarom moeten ze gezien worden als experts van hun eigen situatie en geaccepteerd worden als de persoon die ze zijn. Hierbij staat niet hun jonge leeftijd centraal, maar wel hun eigen persoonlijkheid en talenten. (Hertfelt Wahn et al 2005) Tegelijkertijd dient men rekening te houden met het feit dat jonge moeders vaak snel geïntimideerd zijn door hulpverleners en mensen uit hun naaste omgeving. (Mohrbacher and Stock 2005, Krijtenburg-Kolman 2012) Ze hebben meer moeite om voor zichzelf op te komen, om hun wensen kenbaar te maken en vinden het soms moeilijk om informatie of hulp te vragen omtrent zwangerschap, bevalling en borstvoeding. (Mohrbacher and Stock 2005, Krijtenburg-Kolman 2012) Het is belangrijk dat deze kwetsbare groep moeders bereikt wordt, maar vooral ook dat de begeleiding die ze krijgen aangepast is aan hun specifieke socio-economische en cognitief-emotionele situatie. Deze meisjes moeten de kans krijgen om uit te groeien tot krachtige jonge vrouwen! Iets wat je niet bereikt met een belerende of overdreven sturende houding, maar wel met een respectvolle en individueel aangepaste begeleiding.

Jonge moeders zitten bijvoorbeeld nog volop in het proces tot volwassen worden, met voor velen onder hen de daarbij horende puberale egocentriciteit. Tegelijkertijd worden zij verplicht om zich te richten op hun groeiende babytje en het uitbouwen van een primaire gehechtheidsrelatie. Tienermoeders kunnen op die manier een conflictsituatie ervaren tussen de ontwikkelingsnoden van hun kindje en hun eigen ontwikkelingsnoden als tiener. Het voldoen aan beide, soms tegengestelde, noden kan een hele opgave zijn voor de tienermoeder. (Brown 2004, Infoportaal tienermoeders 2012, Krijtenburg-Kolman 2012) Bij de prenatale voorlichting kan men rekening houden met deze egocentrische denkwijze door vooral de voordelen van borstvoeding voor de moeder te benadrukken: de gezondheidseffecten, het sneller op het oude gewicht zitten, beter slapen, langer uitblijven van de menstruatie en een betere binding met de baby. (Brown 2004)
Daarnaast leven tieners meer van dag tot dag en gaat het maken van toekomstplannen soms moeilijk (Mohrbacher and Stock 2005), omdat ze zich moeten aanpassen aan een situatie die ze niet verwacht hadden. Als ze toekomstplannen maken, koesteren ze daarbij vaak onrealistische toekomstverwachtingen. (Infoportaal tienermoeders 2012)

Prenatale begeleiding en voorlichting door een getrainde peer counselor in de vorm van een getrainde contactmoeder en/of lactatiekundige doet meer zwangere tieners beslissen tot het geven van borstvoeding en zorgt er ook voor dat tienermoeders borstvoeding langer volhouden. (Constance 1998, Wambach sd) Vooral prenataal contact met tienermoeders die succesvol borstvoeding geven of hebben gegeven maakt dat tieners makkelijker leren hoe ze zelf succesvol borstvoeding kunnen geven. (Brown 2004, Krijtenburg-Kolman 2012) Het tonen van een borstvoedingsvideo kan vooroordelen over borstvoeding uit de weg ruimen en tieners aanzetten om positiever te denken over borstvoeding, zowel bij niet-zwangeren als bij zwangeren. (Wiemann 1998, Constance 1998) Dat kan voordelen hebben voor de moeder zelf, maar ook voor haar klasgenoten. Voorlichting van de klasgroep, bijvoorbeeld door borstvoeding een onderdeel te maken van de gezondheidseducatie of door middel van klasgesprekken of een presentatie voor de klas door de tienermoeder zelf kan helpen om de vooroordelen uit de weg te ruimen en meer begrip te creëren. Tieners zijn immers erg gevoelig voor het oordeel van leeftijdsgenoten en moeders geven aan dat de mening van hun vrienden en klasgenoten belangrijk is in hun keuze voor borst- of kunstvoeding.

Om dezelfde reden is het belangrijk om infomomenten voor zwangere tienermoeders ook open te stellen voor de mensen die deze jonge vrouwen bij hun eerste stapjes in het moederschap zullen ondersteunen: de partner, de (schoon)moeder, een vriendin,… Als de omgeving meer kennis heeft over borstvoeding, heeft de borstvoeding immers meer kans op slagen! (Constance 1998)

Hebben deze moeders een keuze voor borstvoeding gemaakt, dan kan die keuze kenbaar gemaakt worden voor alle betrokken hulpverleners door het opstellen van een geboorteplan, een document waarin de wensen en verwachtingen voor de bevalling en vlak erna genoteerd staan. Ook een wiegenkaartje kan helpen om de keuze voor borstvoeding te ondersteunen. (Krijtenburg-Kolman 2012)

Een positieve borstvoedingservaring vergroot de kans dat de latere kinderen van een tienermoeder ook borstvoeding zullen krijgen. (Riordan and Wambach 2010) Het is dus uiterst belangrijk dat zorgverleners nadenken over de manier waarop men moeders gaat begeleiden in hun voedingskeuze en hoe men die keuze ook optimaal kan blijven ondersteunen na de bevalling. Bijvoorbeeld door middel van degelijke informatie en advies, praktische hulp, mogelijkheden om de school af te maken (verlofregelingen, aangepaste schooltrajecten, financiële ondersteuning), uitkeringen, re-integratietrajecten met betrekking tot school en werk, flexibele kinderopvang en opvoedingsondersteuning. (Infoportaal tienermoeders 2012)

Duur van de lactatieperiode

Voor de Verenigde Staten zijn de borstvoedingscijfers in het algemeen bij tienermoeders lager dan bij oudere moeders. (Scanlon et al 2007) Jonge moeders starten ook minder vaak met borstvoeding. (Constance 1998, Wambach and Cole 2000) Minder dan 1/3 van de Amerikaanse jongeren start effectief met het geven van de borst. (Brown 2004)

Als we op wereldschaal kijken, dan start 43% van de pasbevallen vrouwen jonger dan 20 jaar met borstvoeding. In de leeftijdscategorie van 20 tot en met 29 jaar is dat 65% en bij moeders ouder dan 30 jaar 75%. (Grassley and Sauls 2012)

Voor Vlaanderen geven de algemene cijfers 71% starters in 2007 aan. In Nederland is dat 81% in 2007 en 75% in 2010. Van die 81% starters in Nederland ervaart dan 68% een succesvolle borstvoedingservaring één week postpartum. (van der Greft 2011, VLOV 2012, Stichting Zorg voor Borstvoeding 2012)

Kind en Gezin geeft aan dat in Vlaanderen 49% van de tienermoeders op dag 6 na de geboorte borstvoeding geeft. Voor vrouwen tussen de 20 en de 25 jaar is dat 57,3% en in de leeftijdscategorie boven de 25 jaar is dat 64,4%. (Kind en Gezin 2011)

48% van de Nederlandse moeders geeft volledig borstvoeding één maand postpartum in 2007 (46% in 2010), terwijl de tienermoeders op 44,4% stranden. (van der Greft 2011, Lanting and van Wouwe 2011, Krijtenburg-Kolman 2009/2012, Stichting Zorg voor Borstvoeding 2012)

Al de tienermoeders uit het onderzoek van Krijtenburg-Kolman (44,4%) houden de borstvoeding vervolgens wel vol totdat hun babytje drie maanden oud is, terwijl de algemene Nederlandse cijfers op 30% stranden voor 2007 en 29% voor 2010 en de Vlaamse cijfers uitkomen op 37% voor 2007. (van der Greft 2011, Lanting and van Wouwe 2011, Krijtenburg-Kolman 2009/2012, VLOV 2012, Stichting Zorg voor Borstvoeding 2012)

Zes maanden postpartum groeien beiden moedergroepen dan weer wat naar elkaar toe met 22,2% voor de tienermoeders en 20-25% (in 2005, 18% in 2010) voor de algemene Nederlandse borstvoedingscijfers. (van der Greft 2011, Lanting and van Wouwe 2011, Krijtenburg-Kolman 2009/2012, VLOV 2012, Stichting Zorg voor Borstvoeding 2012)

In vergelijking met oudere moeders geeft dubbel zoveel Amerikaanse tienermoeders die startten met borstvoeding al snel na het verlaten van het ziekenhuis de borstvoeding op. (Brown 2004) Ook bij ons kennen we een soortgelijke situatie. (Krijtenburg-Kolman 2009/2012) Redenen die tienermoeders aanhalen voor het stoppen met borstvoeding:

  • Aanlegproblemen (Constance 1998, Brown 2004, Krijtenburg-Kolman 2009)
  • Onvoldoende melkproductie (Constance 1998, Wambach and Cohen 2009, Krijtenburg-Kolman 2009)
  • Borstvoedingsonvriendelijke begeleiding tijdens de eerste dagen postpartum (Constance 1998)
  • Moeite hebben met borstvoeding in het openbaar (Constance 1998, Brown 2004)
  • Kolfproblemen (Wambach and Cohen 2009)
  • Terugkeer naar school of werk (Constance 1998, Wambach and Cohen 2009)
  • Tepel- of borstpijn (Constance 1998, Brown 2004, Krijtenburg-Kolman 2009)
  • Overweldigd zijn door de situatie (Brown 2004)
  • Frustratie (Brown 2004)

Een groot aantal moeders dat hun kindje vroeger speende dan gepland is niet op zoek gegaan naar beschikbare hulp en velen gaven aan achteraf spijt te hebben over de vroegtijdige overschakeling naar kunstvoeding. (Wambach and Cohen 2009, Krijtenburg-Kolman 2009) Individuele follow-up met extra huisbezoeken tijdens de eerste week na het ontslag uit de materniteit is nodig om de overgang naar de thuissituatie, mét continuering van borstvoeding, te ondersteunen. (Constance 1998)

Tieners zijn sneller beïnvloedbaar door de foute raadgevingen en commentaar van de omgeving, waardoor de borstvoeding meer kans heeft op mislukken. (Mohrbacher and Stock 2005) Een Amerikaanse studie onderzocht de statistische voorspelbaarheid op de slaagkans van borstvoeding (Grossman et al 1989) en kwam op volgende factoren uit die een succesvolle borstvoedingservaring zouden bevorderen:

  • De moeder heeft een middelbaar onderwijsdiploma.
  • De moeder is gehuwd.
  • De moeder heeft een blanke huidskleur.
  • Er is prenatale begeleiding opgestart in het eerste trimester van de zwangerschap.
  • De eigen moeder heeft borstvoeding gegeven aan haar dochter.
  • De partner steunt de borstvoedingskeuze.

Ook twee andere onderzoeken geven aan dat emotionele, informatieve en praktische steun van familie, vrienden en school de slaagkans van borstvoeding verhoogt. (Andries 2008, Wambach and Cohen 2009)

Postnatale borstvoedingsbegeleiding

Enkele concrete tips waarvan uit onderzoek is gebleken dat ze effectief zijn bij de borstvoedingsvoorlichting en –begeleiding van jonge moeders:

 Begeleiding op maat van de tienermoeder

Zie bovenstaande hoofdstukken:
–          Profiel van de tienermoeder
–          Factoren die de keuze voor borst- of kunstvoeding beïnvloeden
–          Prenatale begeleiding

 Praktische en concrete voorlichting

Om snel stoppen met borstvoeding te voorkomen start men best al tijdens de zwangerschap met borstvoedingsvoorlichting, bijvoorbeeld door aanleggen te oefenen met poppen, door het geven van kolfinformatie, tips over leuke borstvoedingskleding en tips over voeden in het openbaar. (Brown 2004) Om jonge moeders aan te spreken kan men erop letten dat prenten in boeken of brochures niet alleen oudere moeders, maar ook tienermeisjes tonen. (Mohrbacher and Stock 2005) Moeilijk taalgebruik is te vermijden in voorlichtingsmateriaal; met academische taal spreek je maar een klein segment van de moederpopulatie aan. (Mohrbacher and Stock 2005) Begeleiding en informatieverstrekking hoeft niet belerend en schools te zijn. (Mohrbacher and Stock 2005) Wat wel kan werken zijn rollenspelen, videomateriaal en spelletjes. (Brown 2004)

Meer informatie over begeleiding van tienermoeders tijdens de zwangerschap in een vorig hoofdstuk: Prenatale begeleiding.

 Peer counseling

Peer counseling in de vorm van getrainde contactmoeders, lokale moedergroepen en rolmodellen uit de naaste omgeving is belangrijk om tienermoeders aan te moedigen borstvoeding te starten en vol te houden. (Riordan and Wambach 2010) Daarnaast spelen ook sociale media en jonge borstvoedende influencers een belangrijke rol tegenwoordig.

Een mooi voorbeeld van peer counseling is de Amerikaanse Breastfeeding Educated and Supported Teen (BEST) Club in de New Future School. Tienermoeders die succesvol borstvoeding hebben gegeven informeren en ondersteunen daar andere tienermoeders, met stijgende borstvoedingscijfers tot gevolg. Zo startte 65,1% van de cursusdeelneemsters met borstvoeding, terwijl dat bij de controlegroep slechts 14,6% was. En 81,1% van de moeders in de BEST-club die startte met borstvoeding gaf op drie maanden postpartum nog (gedeeltelijk) borstvoeding, terwijl dat in de controlegroep slechts 66,9% was. Daarnaast heeft zo’n mentorsysteem tot gevolg dat tienermoeders zichzelf en hun borstvoedingservaring ook positiever gaan inschatten en tevredener zijn met hun voedingskeuze. Het project werkt zo goed omdat typische tienervragen en -twijfels aan bod kunnen komen, dingen waar het reguliere zorgverleningscircuit soms minder aandacht aan besteedt. Bovendien worden tienermoeders op deze manier uit hun isolement gehaald en hebben sociale contacten met andere moeders, wat hun welbevinden vergroot. (Brown 2004)

Vooral in de eerste zes weken postpartum zorgt extra ondersteuning ervoor om borstvoeding voor langere tijd vol te houden. (Mohrbacher and Stock 2005) Daarnaast kan het informeren van naaste familieleden en de partner ook nodig zijn om de slaagkansen te vergroten. (Riordan and Wambach 2010) Tienermoeders die hun partner, een vriendin of hun moeder meebrengen tijdens de borstvoedingsinfomomenten starten vaker met borstvoeding en geven gemiddeld ook langer borstvoeding, omdat ze meer steun uit de naaste omgeving krijgen. (Brown 2004) Bovendien wordt de morele steun dan aangevuld met praktische kennis, iets wat ook de slaagkans van borstvoeding doet stijgen. (Constance 1998)

 Terugkeer naar school begeleiden

De terugkeer naar school wordt door heel veel tienermoeders als reden aangehaald om te stoppen met borstvoeding. Daarom is het belangrijk dat leerkrachten ook wat borstvoedingsscholing krijgen of op zijn minst contact hebben met een peer-counselor die hun vragen kan beantwoorden. (Constance 1998) Soms denken leerkrachten bijvoorbeeld dat tienermoeders borstvoeding als excuus gebruiken om de lessen te missen. Een peer-counselor kan dergelijke vooroordelen weerleggen. (Brown 2004) Met de juiste ondersteuning vanuit het schoolteam zijn tieners ook beter en langer in staat om borstvoeding vol te houden. (Constance 1998)

Aangepaste uurroosters en kolf- of voedpauzes voor borstvoedende moeders bestaan wel in het arbeidscircuit, maar zijn in het onderwijs nog een grote onbekende.

Veel jonge moeders gaan vrij snel na de bevalling weer naar school en ervaren het afmaken van hun schoolopleiding als een zware klus en moeilijk te combineren met borstvoeding. (Constance 1998) Speciale verlofregelingen, aangepaste schooltrajecten en re-integratietrajecten na de bevalling kunnen deze jonge meiden helpen om een diploma te halen. Daarnaast is er ook nood aan aangepaste kolfruimtes (Constance 1998), flexibele kinderopvang en opvoedingsondersteuning, (Infoportaal tienermoeders 2012) samen met informatie over kolven en waar kolfapparatuur te huren is. (Riordan and Wambach 2010) Instanties die kolven verhuren dienen  ook een degelijke uitleg te geven over hoe een kolf werkt. (Constance 1998)

 Houding van de hulpverlener

Een Zuidoost-Amerikaanse studie toont aan dat hulpverleners soms sceptisch staan tegenover de kans op een succesvolle borstvoedingservaring bij tienermoeders, omwille van vermeende onvolwassenheid en gebrek aan inzet. Hoe lager de scholingsgraad van de verpleegkundige of vroedvrouw, hoe sterker het geloof in vooroordelen over tienermoeders. Bijscholingen over de problematiek zijn dus nodig! (Spear 2004)

Een wanverhouding tussen de puberale onzekerheid van vele jonge moeders enerzijds en de vooroordelen bij vele hulpverleners anderzijds maakt dat tienermoeders zich snel geïntimideerd voelen door zorgverleners. Ze vinden het soms moeilijk om informatie of hulp te vragen omtrent zwangerschap, bevalling en borstvoeding. (Constance 1998, Mohrbacher and Stock 2005, Krijtenburg-Kolman 2012) Om borstvoeding te doen slagen is een vertrouwensband tussen moeder en hulpverlener dan ook erg belangrijk. (Mohrbacher and Stock 2005) Bovendien dienen hulpverleners meer te doen dan enkel moeders aan te moedigen om borstvoeding te geven. Ze zouden ook over de nodige kennis en vaardigheden moeten beschikken om tienermoeders te begeleiden en te ondersteunen met de juiste tips om de borstvoeding op het goede spoor te zetten of te houden. Aanmoedigen alleen is immers niet voldoende. (Constance 1998)

Specifieke voordelen van borstvoeding bij tienermoeders

Borstvoeding is iets wat de moeder alleen kan geven, waardoor ze haar kindje dicht bij zich kan houden en minder angst hoeft te hebben dat ze het uit handen zal moeten geven aan oma of aan een oppas. (Mohrbacher and Stock 2005) In die zin helpt borstvoeding ook om een band op te bouwen met het kindje, iets wat zeker belangrijk kan zijn bij een onverwachte of laat ontdekte zwangerschap.

Borstvoeding versterkt het zelfvertrouwen van een jonge moeder. Het kindje zien groeien en gedijen op de eigen melk en ervaren dat het kindje meestal snel getroost kan worden, kan het zelfbeeld van een aanvankelijk onzekere tienermoeder versterken. Dit heeft tevens een lange termijneffect, want deze jonge vrouwen vormen op die manier een positiever beeld van zichzelf, van volwassenheid en van het moederschap in het algemeen. (Riordan and Wambach 2010)

Tienermoeders belanden door het gebrek aan diploma en/of werk vaker in een socio-economisch lagere klasse. Het feit dat kunstvoeding veel duurder is dan borstvoeding kan dan belangrijk zijn, vooral als de moeder over geen of weinig inkomsten beschikt of niet financieel gesteund wordt door haar naaste omgeving. (Riordan and Wambach 2010)

Kinderen van tienermoeders hebben meer kans op gezondheidsproblemen, door de hogere frequentie van pre- en dismaturiteit en het vaker opgroeien in een minder gezonde omgeving in vergelijking met kinderen van oudere moeders. De immunologische kenmerken van borstvoeding kunnen voor een deel deze nadelen compenseren. (Brown 2004)

Conclusie

In Nederland krijgen elk jaar iets meer dan vijf op duizend babytjes een tienermama. In Vlaanderen gaat het om bijna vier op duizend geboortes. Door gebrek aan opleiding en beperkte inkomsten behoren deze moeders doorgaans tot de lagere socio-economische klasse. De leefomstandigheden en het opleidingsniveau maken dat gebrek aan zelfvertrouwen en een laag zelfbeeld regelmatig voorkomt in deze groep.

Ondanks het feit dat een tienermoeder fysiologisch gezien perfect in staat is om borstvoeding te geven, starten minder jonge moeders met borstvoeding in vergelijking met oudere moeders en ze schakelen ook vaker over op kunstvoeding tijdens de eerste maand postpartum.

Dat komt omdat jonge moeders zich vaak laten leiden door hun omgeving in hun keuze voor borst- of kunstvoeding. Fabels en vooroordelen over borstvoeding komen regelmatig voor. Daarnaast schaamte of angst voor het voeden in het bijzijn van anderen of in het openbaar en ongerustheid over hoe borstvoeding te combineren met school of werk. Tienermoeders krijgen soms ook te maken met aanleg- en kolfproblemen of pijn bij het voeden, factoren die de kans vergroten dat ze snel overschakelen op kunstvoeding. Degelijke voorlichting, bij voorkeur in de vorm van peer-counseling, is dan ook nodig om de borstvoedingscijfers bij jonge moeders te doen stijgen.

Praktische en concrete voorlichting van de tienermoeder zelf en aangepast aan de specifieke cognitief-emotionele ontwikkelingsfase waarin ze zich bevindt, maar ook voorlichting van haar omgeving die de tienermoeder zal bijstaan in de opvoeding van haar kindje(s): haar partner, (schoon)moeder, een goede vriendin. Bijscholing van de hulpverlening en het lerarenkorps waar de jonge moeder mee te maken krijgt kan ook nodig zijn om vooroordelen over tienerouderschap uit de weg te ruimen en ervoor te zorgen dat ze op een borstvoedingsvriendelijke manier begeleid wordt. Daarnaast kan ondersteuning bij de terugkeer naar school ervoor zorgen dat een tienermoeder haar opleiding kan afmaken en dus meer kansen krijgt op de arbeidsmarkt. Voorwaarde hierbij is wel dat de schoolinfrastructuur, de lessenroosters, het schooltraject, het lerarenkorps en de kinderopvang flexibel genoeg zijn zodat de jonge mama de borstvoeding kan continueren in een motiverende omgeving.

Begeleiding doorheen de zwangerschap en tijdens de eerste zes weken postpartum zijn cruciaal om borstvoeding meer kans op slagen te geven, maar idealiter gebeurt voorlichting zelfs al voordat een tiener zwanger is. Bijvoorbeeld als onderdeel van de gezondheidseducatie op school. Zo wordt borstvoeding gezien als een vanzelfsprekende keuze door alle partijen. Wat voordelen heeft voor de tienermoeder zelf, omdat ze zich meer gesteund weet in haar borstvoedingskeuze, maar ook voor de maatschappij in zijn geheel. Die heeft er immers alle baat bij dat alle moeders zo veel en zo lang mogelijk borstvoeding geven!

© Borstvoeding Aardig 2021


Bijlage: Gegevensverzameling

Algemeen

Andries, K. (2008) “Tiener en Moeder: Een bewuste keuze? Een belevingsonderzoek bij jonge meisjes in Vlaanderen naar de beweegredenen om moeder te worden”
Hertfelt Wahn, E. et al. (2005) “A description of Swedish midwives’ reflections on their experience of caring for teenage girls during pregnancy and childbirth” in Midwifery 23:269-278
Kind en Gezin (2011) “Het kind in Vlaanderen 2010”
Lanting, C.I. and J.P. van Wouwe (2011) “Borstvoeding in Nederland” in in Een professionele kijk op borstvoeding 7.4
Mohrbacher N. and J. Stock (2005) “Handboek Lactatiebegeleiding La Leche League”
Riordan J. and K. Wambach (2010/4) “Breastfeeding and Human Lactation”
Van der Greft, A.M. (2011) “Beleid van de overheid” in Een professionele kijk op borstvoeding 7.1
Vlaams Parlement – Vragen en Antwoorden – Nr.1 – Oktober 2008 –Profiel tienermoeder
https://www.borstvoeding.com/aanverwant/maatschappij/borstvoedingscijfers.html (geraadpleegd op 14/03/2012)
http://www.infoportaaltienermoeders.nl/ (geraadpleegd op 14/03/2012)
http://www.vlov.be/ (geraadpleegd op 14/03/2012)
http://www.zorgvoorborstvoeding.nl/achtergrondinformatie/borstvoedingscijfers (geraadpleegd op 16/03/2012)

 Brazilië – moeders ≤ 18 jaar

Brasil, A. et al. (1991) “Fat and protein composition of mature milk in adolescents” in Journal of Adolescent Health 12(5):365-371

Brazilië en Nederland– moeders ≤ 18 jaar

Flavia, M. et al. (2008) “Essential and long-chain polyunsaturated fatty acid status and fatty acid composition of breast milk of lactating adolescents” in British Journal of Nutrition 100:1029–1037

 Canada – moeders ≤ 18 jaar

Keizer, S.E. (1995) “Postpartum folic acid supplementation of adolescents: impact on maternal folate and zinc status and milk composition” in American Journal of Clinical Nutrition 62(2)377-384

 Nederland– moeders ≤ 25 jaar –> uitgefilterd tot ≤ 18 jaar

Krijtenburg-Kolman, S. (2009) “Onderzoek naar de keuze voor borst- of kunstvoeding bij jonge moeders”
Persoonlijke correspondentie met Sascha Krijtenburg-Kolman (februari-maart 2012)

 Verenigde Staten– moeders ≤ 18 jaar

Brown, A.L. (2004) “The effect of breastfeeding education on breastfeeding initiation rates among teenage mothers”
Constance, M. et al. (1998) “Strategies to promote breastfeeding among adolescent mothers” in Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine 152:862-869
Grassley, J.S. and D.J. Sauls (2012) “Evaluation of the Supportive Needs of Adolescents during Childbirth Intrapartum Nursing Intervention on Adolescents’ Childbirth Satisfaction and Breastfeeding Rates” in Journal of Obstetric, Gynecologic, and Neonatal Nursing 41:33-44
Grossman, L.K. et al. (1989) “Breastfeeding among low-income, high-risk women” inClinical Pediatrics 28:38-42
Motil, K.J. et al. (1997) “Lactational performance of adolescent mothers shows preliminary differences from that of adult women” in  Journal of Adolescent Health 20(6):442-449
Scanlon, K.S. et al. (2007) “Breastfeeding trends and updated national health objectives for exclusive breastfeeding – United States, Birth Years 2000-2004” in Morbidity and Mortality Weekly Report 56:760-763
Spear, H.J. (2004) “Nurses’ attitudes, knowledge, and beliefs related to the promotion of breastfeeding among women who bear children during adolescence” in Journal of Pediatric Nursing 19(3):176-183
Wambach K.A. (unpublished) “Promoting and supporting breastfeeding in adolescents”
Wambach, K.A. and C. Cole (2000) “Breastfeeding and adolescents” in Journal of Obstetric, Gynecologic and Neonatal Nursing 29:282-294
Wambach, K.A. and S.M. Cohen (2009) “Breastfeeding Experiences of Urban Adolescent Mothers” in Journal of Pediatric Nursing 24(4):244-254
Wambach, K.A. and M. Koehn (2004) “Experiences of infant-feeding decision-making among urban economically disadvantaged pregnant adolescents” in Journal of Advanced Nursing 2004 48(4):361-70
Wiemann, C. et al. (1998) “Strategies to promote breastfeeding among adolescent mothers” in Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine 152:862-869

Wakker worden… met een borstje, natuurlijk!

Onze jongste is bijna altijd eerder wakker dan ik. En papa vaak nog vroeger. Zo ook vanochtend…

Papa is beneden al wat aan het rommelen, wanneer hij door de babyfoon hoort dat ons madammetje verwoede fluisterpogingen doet om haar mama wakker te maken. Tevergeefs, zo lijkt. Dus hij naar boven om haar uit haar bedje te halen. De kleine poppemie is ondertussen al twee. Toch krijgt ze nog bijna elke nacht een resem mamaslokjes. En komt dus de eerste uren van de ochtend ook wel door zonder borstvoeding. In theorie…

Wanneer ons peutertje papa de trap hoort beklimmen, blijft ze muisstil luisteren. En als hij eenmaal boven in haar bedje piept, ziet hij een schijnbaar diep slapend meisje liggen. Ze snurkt zelfs een beetje… Tja, dan maar weer naar beneden. Maar eenmaal de trap af, begint madammetje weer zachtjes mama te roepen.

Ook al ben je de twee jaar gepasseerd, wakker worden dat doe je met een borstje, natuurlijk! ;-)

© Borstvoeding Aardig 2021

Moedermelkdonatie

Vraagmoeder
Medicatie
Borstoperatie
Te weinig klierweefsel
Niet live drinken
Adoptie
Zwangerschap
Ziekte
Donormoeder
Zuigelingenvoeding
Adviezen
Nadelen van kunstvoeding
Formal en informal milksharing
Nederlandse Moedermelkbank
Moedermelk Netwerk
Informal milksharing
Vergoeding
Afkolven, bewaren en opwarmen van moedermelk
Afkolven
Bewaren
Transport
Pasteurisatie
Opwarmen
Counceling
Conclusie

——————————————————-

Moeders die de baby van een ander voeden, door hem live aan te leggen of door afgekolfde melk te doneren, het is iets van alle tijden en culturen. Het is dan ook jammer dat informele moedermelkdonatie, sinds het ontstaan van kunstmatige zuigelingenvoeding eind 19de eeuw, langzaamaan in de taboesfeer is geraakt en de officiële Belgische en Nederlandse melkbanken in de loop van de vorige eeuw één voor één de deuren sloten. Moedermelk is en blijft immers de normale zuigelingenvoeding. Zijn er omstandigheden waarin een baby niet live kan drinken bij zijn moeder, dan zou kolfmelk van de eigen of een andere moeder als eerste alternatief naar voren geschoven moeten worden.

Dit artikel draagt bij aan het bespreekbaar maken van moedermelkdonatie voor zuigelingen. Waarom is live borstvoeding geven soms niet mogelijk of niet wenselijk? Wie kan donor worden? Waarom is donormelk te verkiezen boven kunstvoeding? Welke vormen van moedermelkdonatie bestaan er? Wat zijn de beste gebruiksomstandigheden van afgekolfde melk? Enzovoort.

Vraagmoeder


Er zijn verschillende omstandigheden te noemen waarbij het niet mogelijk of niet wenselijk is dat een moeder haar kindje (volledig) zelf voedt. Als afgekolfde melk van de eigen moeder geen uitkomst biedt of niet voldoende blijkt, dan kan donormelk een oplossing zijn. Enkele voorbeeldsituaties:

Medicatie

Neemt de moeder medicatie, dan gaat deze vaak in kleine hoeveelheden over in de moedermelk. Dat hoeft niet schadelijk te zijn voor de baby. De soort medicatie, de leeftijd en het gewicht van de zuigeling, de hoeveelheid medicinale stof in de moedermelk, de medicinale opname in het maagdarmstelsel van moeder en kind, het aantal voedingen, het zijn allemaal factoren waarmee rekening dient gehouden te worden. Beslist een arts dat medicatie noodzakelijk is, dan moet er in de eerste plaats gezocht worden naar een geneesmiddel dat samengaat met borstvoeding. Is dat niet voorhanden en is de moeder bijgevolg (tijdelijk) verplicht te stoppen met het geven van live borstvoeding, dan kan donormelk overwogen worden. Is het medicatiegebruik slechts tijdelijk dan kan de moeder haar melkproductie in stand houden door te kolven en haar verontreinigde kolfmelk weg te gooien gedurende de periode dat ze medicatie gebruikt.

Borstoperatie

Soms heeft de moeder een borstoperatie of -amputatie ondergaan in het verleden die de borstvoeding bemoeilijkt of belemmert. De soort operatie en de impact ervan op het borstweefsel bepaalt voor een groot stuk of borstvoeding geven nog mogelijk is en of de melkproductie nog volledig op gang kan getrokken worden. Donormelk als aanvulling of alternatieve voeding kan dan een oplossing bieden.

Te weinig klierweefsel

Het komt maar heel zelden voor, maar soms heeft een vrouw eenvoudigweg te weinig klierweefsel om haar melkproductie volledig op gang te trekken. Als lactatiekundige begeleiding geen voldoende opbrengstvergroting teweeg brengt, dan kan een aanvulling met donormelk overwogen worden.

Niet live drinken

In bepaalde omstandigheden, zoals bij een vroeggeboorte, is het kindje soms (nog) niet in staat om aan de borst te drinken. De moeder kan haar melk dan afkolven. Is haar melkproductie niet voldoende, dan kan deze tijdelijk aangevuld worden met donormelk.

Ook als een (oudere) zuigeling op de intensive care terechtkomt is live voeden niet altijd mogelijk en dient soms tijdelijk overgeschakeld te worden op kolfmelk.

Bij bepaalde handicaps waarbij het kindje problemen ondervindt met de spierspanning (hypertonie, hypotonie) of bij een ernstige gelaatsafwijking zoals een dubbelzijdige schisis kan live voeden erg moeilijk verlopen. Lactatiekundige begeleiding is in dergelijke gevallen een must. Lukt het live voeden niet, ondanks de deskundige begeleiding, dan kan afgekolfde melk van de eigen moeder als voedingsoptie voorgesteld worden, eventueel aangevuld met donormelk als de moeder niet voldoende voeding bij elkaar gekolfd krijgt.

Adoptie

Voor een kind dat geadopteerd wordt en nog op zuigelingenleeftijd is, kan de adoptiemoeder toch de melkproductie op gang brengen met de hulp van een lactatiekundige. Als (geïnduceerde) relactatie niet lukt of geen optie is, dan is donormelk een gezondere melkkeuze dan kunstvoeding.

Zwangerschap

Als een moeder opnieuw zwanger wordt tijdens de lactatieperiode, dan bestaat de kans dat ze in de loop van de zwangerschap een melkterugloop ervaart. Het is erg moeilijk om in dergelijke omstandigheden de melkproductie weer op te krikken, omdat de zwangerschaphormonen dit tegenwerken. Als het gezoogde kind jonger is dan een jaar en/of nog niet veel bijvoeding krijgt, kan een tijdelijke aanvulling met donormelk een oplossing zijn tot aan de bevalling. Na de bevalling zal het principe van vraag en aanbod ervoor zorgen dat de moeder voldoende melk aanmaakt voor beide kinderen en is aanvulling met donormelk niet meer nodig.

Ziekte

Bij bepaalde ziektes wordt het geven van borstvoeding afgeraden omdat er besmettingsgevaar dreigt via de moedermelk. Voor een moeder die bijvoorbeeld besmet is met HIV is borstvoeding geven in westerse landen meestal geen optie.

Ook als een moeder kampt met een overmatig alcohol- of druggebruik wordt het zelf voeden van de baby afgeraden. Donormelk kan dan overwogen worden, naast andere vormen van (gezins)begeleiding.

Donormoeder


Een moeder die zich vrijwillig opgeeft om andermans kind live te voeden of extra melk af te kolven, moet in goede algemene gezondheid verkeren en bereid zijn een medische test te ondergaan als de vraagmoeder, het moedermelk netwerk of de melkbank daar om vraagt. De donormoeder gebruikt geen medicatie op permanente basis, geen recreatieve drugs en rookt niet. Haar alcoholgebruik is laag en ook het drinken van cafeïnerijke dranken blijft beperkt. Als de donormoeder plots ziek wordt en/of medicatie moet gebruiken, kan zij tijdelijk geen melk doneren.

Het kind dat de donormoeder zelf voedt is jonger dan één jaar oud of heeft ongeveer dezelfde leeftijd als dat van de vraagmoeder, alhoewel ook bij een groter leeftijdsverschil donormelk te verkiezen is boven kunstvoeding.

Uiteraard moet de donormoeder ook in de omstandigheden verkeren om een bijkomend kind (gedeeltelijk) zelf te voeden of extra melk af te kolven. Het is niet de bedoeling dat haar fysieke, emotionele of familiale situatie ernstige gevolgen ondervindt van de melkdonatie.

Zuigelingenvoeding

Adviezen

De WereldGezondheidsOrganisatie stelt dat wereldwijd alle betrokken partijen zoveel mogelijk inspanningen zouden moeten doen om kinderen toegang te geven tot moedermelk. Zij raden moeders aan om hun babytje zes maanden exclusief borstvoeding te geven en daarna de borstvoeding te continueren, in combinatie met vaste voeding,  totdat het kindje minstens twee jaar oud is. Moeder en kind moeten de kans krijgen om door te gaan met borstvoeding zolang zij zich daar beide goed bij voelen. De natuurlijke speenleeftijd van een mensenkind ligt immers ergens tussen de twee en de zeven jaar oud, met een wereldwijd gemiddelde van iets meer dan vier jaar oud.

Ook de American Academy of Pediatrics raadt aan om babytjes zes maanden exclusief borstvoeding te geven en daarna moedermelk te combineren met vaste voeding tot minstens de eerste verjaardag. De AAP stelt expliciet dat er geen maximumleeftijd voor borstvoeding is en dat er geen enkel wetenschappelijk bewijs bestaat voor mogelijke nadelige gevolgen op psychologisch of ontwikkelingsvlak als een kind van drie jaar of ouder borstvoeding krijgt.

Zowel de WereldGezondheidsOrganisatie als de American Academy of Pediatrics raden moeders aan om hun zuigeling zoveel mogelijk live borstvoeding te geven. Is live voeden niet mogelijk, dan is kolfmelk van de eigen moeder de tweede optie. Als derde mogelijkheid wordt donormelk van een andere moeder genoemd en pas als allerlaatste optie kan kunstvoeding overwogen worden.

Nadelen van kunstvoeding

Geen borstvoeding geven houdt zowel voor de baby als voor de moeder gezondheidsrisico’s in.
Bovendien is kunstvoeding, in vergelijking met borstvoeding, een stuk belastender voor maatschappij en milieu. Als een zuigeling niet in de mogelijkheid is om live aan de borst te drinken, dan is kolfmelk van de eigen of een andere moeder dan ook te verkiezen boven kunstvoeding.

Enkele belangrijke nadelen van kunstvoeding voor de gezonde voldragen baby op een rijtje:

Kunstvoeding is minder rijk van samenstelling in vergelijking met moedermelk. Kunstvoedingsfabrikanten voegen aan hun product wel bepaalde stoffen, zoals vitamines en mineralen, toe die ook in moedermelk voorkomen en waarvan bewezen is dat ze de gezondheid van de zuigeling ten goede komen. Die toegevoegde stoffen zijn echter van kunstmatige oorsprong en worden door het babylijfje minder goed opgenomen dan hun natuurlijke tegenhanger uit moedermelk. Bij de bereiding van kunstvoeding kan de hoeveelheid ervan ook verminderen. Daardoor hebben baby’s die kunstvoeding krijgen meer kans op bloedarmoede en ijzertekorten.

Om dergelijke tekorten op te vangen gaat de fabrikant dan weer te veel vitamines en mineralen toevoegen aan zijn product, wat de verwerking onnodig zwaar maakt voor baby’s organen. Omdat de meeste mineralen ook nog eens uit zouten bestaan kan die toevoegingsoverschot ervoor zorgen dat kunstgevoede baby’s een grotere behoefte hebben aan vocht en dus ook een grotere kans op uitdroging bij ziekte.

Moedermelk heeft al die samenstellingsmoeilijkheden niet en is veel evenwichtiger van samenstelling in vergelijking met kunstvoeding. Alle voedingsstoffen in moedermelk worden optimaal opgenomen, zodat een te veel niet nodig is, wat een stuk minder belastend is voor baby’s organen.

Moedermelk bevat levende antistoffen tegen allerlei ziektekiemen, zowel van virale als van bacteriële oorsprong, en bevat stoffen die de natuurlijke afweer van het kind helpen opbouwen. Kunstvoeding bevat deze stoffen niet. Een baby die tijdens zijn eerste levensjaar kunstvoeding krijgt, is dan ook slechter beschermd tegen diverse ziektes zoals luchtweginfecties, spijsverteringsziektes, urineweginfecties, hersenvliesontsteking, enzovoort.

Daarnaast versterken de beschermingsbestanddelen van moedermelk vaak elkaars werking en helpen ze het effect van vaccinaties verbeteren. Dat versterkingseffect heb je bij kunstvoeding niet. Baby’s die kunstvoeding krijgen, zijn dan ook gemiddeld meer en ernstiger ziek dan borstgevoede kinderen. Ze worden vaker opgenomen in het ziekenhuis en verblijven daar ook langer.

Zelfs op latere leeftijd heeft een kunstgevoede baby meer kans op gezondheidsproblemen. Bijvoorbeeld een grotere kans op het ontwikkelen van allerhande allergieën, reuma, diabetes, multiple sclerose, obesitas, hart- en vaatziektes, enzovoort. Krijgt een borstgevoede baby toch last van bijvoorbeeld allergieën, dan zijn de klachten vaak minder ernstig dan wanneer hij met kunstvoeding zou gevoed zijn.

Formal en informal milksharing

Nederlandse Moedermelkbank

Zowel de WereldGezondheidsOrganisatie als de American Academy of Pediatrics stelt dat alle zuigelingen, maar in het bijzonder te vroeg geborenen recht hebben op het krijgen van moedermelk. Kunstvoeding heeft, zeker voor deze allerzwaksten, immers specifieke nadelen: een grotere kans op het ontstaan van necrotiserende enterocolitis, een slechtere longrijping, een lagere ijzeropname, een ongunstige beïnvloeding van de botdichtheid en een gebrek aan levende stoffen, zoals afweercellen. Daarnaast blijven de algemene nadelen van kunstvoeding uiteraard ook gelden voor te vroeg geborenen.

Moeders van te vroeg geborenen worden dan ook sterk aangemoedigd om borstvoeding te geven of af te kolven als live voeden (nog) niet lukt. Niet al deze moeders zijn echter in staat om vanaf het begin voldoende melk te produceren voor hun kindje. Anderen willen wel borstvoeding geven, maar zien zich door omstandigheden zoals ziekte of medicatiegebruik (tijdelijk) genoodzaakt om hun kindje te voeden met kunstvoeding. In beide gevallen zou donormelk een oplossing kunnen zijn.

Vanuit die gedachte is men een aantal jaar geleden dan ook gestart met de oprichting van een moedermelkbank in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. De organisatie van de Nederlandse Moedermelkbank werd eind 2010 overgenomen door het Vrij Universitair Medisch Centrum (VUmc) Amsterdam. Sinds mei 2011 is men aan het VUmc gestart met het screenen van donormoeders en verzamelt een koeriersdienst ook effectief donormelk in bij gescreende donormoeders in de regio Rotterdam-Amsterdam. Donormoeders buiten deze regio worden verwacht hun melk zelf naar het medisch centrum te brengen.

De moedermelk die gedoneerd wordt aan de Nederlandse Moedermelkbank wordt voorlopig enkel in het kader van wetenschappelijk onderzoek gebruikt, waarbij men de effecten van donormelk gaat vergelijken met deze van kunstvoeding. De melk wordt aangeboden aan de zuigelingen die meedoen aan het onderzoek en die opgenomen werden op de deelnemende Intensive Care Neonatologie-afdelingen, verspreid over heel Nederland. Ondertussen heeft het onderzoek uitgewezen dat donormelk te verkiezen is boven kunstvoeding. Het is dan ook de bedoeling dat op termijn de opgeslagen melk beschikbaar zal zijn voor alle Nederlandse pasgeborenen die geen melk van hun  eigen moeder kunnen ontvangen; waarbij dan prioriteit zal gegeven worden aan prematuur geboren en erg zieke babytjes.

Moedermelkdonatie via een melkbank is een vorm van formal milksharing, waarbij strenge controles van kracht zijn. Donormoeders doorlopen een hele procedure (aanmelding via mail, telefonisch intakegesprek, live keuringsgesprek, bloedafname, instructiefilms bekijken en naslagwerk lezen) vooraleer ze hun melk effectief kunnen schenken aan de melkbank. Zowel de donormoeders als de melk die ze doneren worden grondig medisch onderzocht op mogelijke virussen en bacteriën om overdracht van ziektes uit te sluiten. Een donormoeder ondergaat elke drie maanden opnieuw een bloedcontrole en haar melk wordt zelfs bij elke donatie opnieuw getest.

Een moeder die haar melk wil doneren aan de Nederlandse Moedermelkbank moet helemaal gezond zijn, mag geen medicatie nemen en ook absoluut geen recreatieve drugs gebruiken of gebruikt hebben. Haar alcohol-, cafeïne-, kruidenpreparaten- en vitaminepreparaten-verbruik moet laag tot zeer laag zijn, ze mag geen vermageringsdieet volgen en tijdens haar hobby of werk niet in aanraking komen met gevaarlijke stoffen. Melk in melkbanken wordt immers vaak gepoold, waardoor de voeding voor één zuigeling kan bestaan uit melk van verschillende donoren. Om te vermijden dat zo’n voeding een cocktail wordt van verschillende kleine hoeveelheden van allerhande medicijnen en gifstoffen moet donormelk dus zo zuiver mogelijk gehouden worden.

De Nederlandse Moedermelkbank legt geen minimum- of maximumhoeveelheden op voor donatie. Donormelk moet wel direct na het afkolven ingevroren worden en de donormoeder dient wekelijks de temperatuur van haar diepvries te controleren. Binnen de vier weken na het afkolven wordt de melk bij het VUmc verwacht.

Als een moeder haar melk doneert aan de Nederlandse Moedermelkbank, dan wordt deze steeds gepasteuriseerd. Door de verhitting tijdens het pasteurisatieproces gaat een deel van de goede eigenschappen van rauwe moedermelk verloren, maar zelfs dan blijft donormelk een prima zuigelingenvoeding met een sterke voedingswaarde en afweercapaciteit, die niet te vinden is in kunstvoeding.

Moedermelk Netwerk

Het Moedermelk Netwerk verzamelt geen donormelk, maar is een databank waarin Nederlandse en Vlaamse donor- en vraagmoeders aan elkaar gelinkt worden op regionaal vlak.

Een melkvraag aan het Moedermelk Netwerk moet steeds vergezeld worden van een attest van iemand uit de gezondheidssector, zoals een arts, een lactatiekundige of een vroedvrouw/verloskundige. En de donormoeder moet akkoord gaan met een bloedonderzoek om na te kijken of ze gezond en vrij van ziektekiemen is en een uitgebreide anamnese over haar leefwijze en voedingsgewoontes ondergaan. Als bloedonderzoek (hepatitis B en C, HIV 1 en 2, CMV, syfilis en transaminase screening)  en anamnese gunstig uitvallen wordt er in haar omgeving een moeder gezocht die vragende partij is voor donormelk. De vraagmoeder zorgt dan voor de bewaarmaterialen en regelt het transport van de moedermelk. Het Moedermelk Netwerk bezorgt beide partijen een geschreven protocol over hoe de donormelk moet behandeld worden en biedt, indien gewenst, lactatiekundig advies aan voor zowel donor- als vraagmoeder.

Moedermelkdonatie via het Moedermelk Netwerk is een vorm van semi-formal milksharing. Het netwerk eist een bloedtest en anamnese van de donormoeder, maar het opstellen van verdere afspraken of bijkomende voorwaarden laat het netwerk over aan vraag- en donormoeder. Het Moedermelk Netwerk voorziet wel een aantal sterk aanbevolen richtlijnen met betrekking tot het afkolven, de bewaring en het vervoer van de moedermelk.

De donormelk wordt dus niet aan het netwerk zelf geschonken, maar rechtstreeks aan de vraagmoeder. Dat maakt dat de melk niet bacterieel getest wordt, zoals bij melkbanken wel gebeurt.

Heb je een voorraadje melk in je diepvries steken of kamp je met een overproductie waar je geen weg mee weet, dan kan je er dus voor kiezen om die melk aan het Moedermelk Netwerk te schenken. Uit veiligheids- en hygiëneoverwegingen wordt vraagmoeders wel aangeraden om oude melk  te pasteuriseren.

Informal milksharing

Men kan op verschillende manieren aan informeel melkdelen doen. De eenvoudigste manier is wanneer iemand het kindje van een kennis of familielid eenmalig of gedurende een langere periode voedt of kolfmelk afstaat. Via internet bestaan er ook heuse virtuele gemeenschappen waar men melk kan aanbieden of vragen, bijvoorbeeld initiatieven als Human Milk for Human Babies (HM4HB) of Eats on Feats. Via Facebook kan je op zoek gaan naar een lokaal initiatief en daar je melkvraag of –aanbod posten. Heb je een match gevonden met iemand, dan maak je via privéberichtjes verdere afspraken, bijvoorbeeld over hoe de donormelk bij de vraagmoeder zal terechtkomen. Op de concrete uitwisseling, die op vrijwillige basis gebeurt, is geen externe controle, maar een handeltje drijven in moedermelk via deze internetgemeenschappen wordt niet gewaardeerd.

Het Moedermelk Netwerk in Nederland en Vlaanderen werkt sinds kort via een uitgebreid online anamnese-formulier, waarbij de hygiène- en uitwisselingsprocedure en protocols verplicht moeten doorgenomen worden. Het zoeken van een match gebeurt via een Facebook-groep, waarbij men pas toegelaten wordt tot de groep na het doorlopen van de hele toelatingsprocedure. Let op: Er zijn verschillende (Nederlandstalige) Facebook-groepen actief voor informal milksharing, maar de groep van het Moedermelk Netwerk is de enige groep die werkt volgens strenge protocols en die onder leiding staat van twee lactatiekundigen IBCLC, met name Chella Verhoeven (MoM&e) en Katrien Nauwelaerts (Borstvoeding Aardig). Zij verzekeren lactatiekundige begeleiding, een strenge controle en een klachtenprocedure. Daarmee zijn ze een buitenbeentje in de informal milksharing-wereld en leunen ze aan bij de werkwijze van de formal milksharing-initiatieven.

Bij gewone informal milksharing worden van bovenaf geen protocols opgelegd inzake hygiënische behandeling van de melk en controle op mogelijke ziektekiemen, zoals HIV 1 en 2, hepatitis B en C, syfilis, HTLV en CMV , of andere giftige stoffen zoals medicatie of drugs. Informeel melkdelen gebeurt dan ook op basis van vertrouwen. Ben je donormoeder dan beslis je zelf of je ingaat op de vraag en de voorwaarden van een vraagmoeder en hoeveel melk je aanbiedt. Ben je vraagmoeder dan stel je je eigen voorwaarden op en beslis je zelf of je de gedoneerde melk pasteuriseert of niet.

Alhoewel ze erg klein zijn, zijn aan informal milksharing dus enkele mogelijke risico’s verbonden, wat dan ook de reden is voor sommige organisaties, zoals de American Academy of Pediatrics, om deze vorm van moedermelkdonatie af te raden. Met pasteurisatie in de vorm van flash-heating kan men echter de gezondheidsrisico’s, zoals een mogelijke overdracht van ziektekiemen, voor de zuigeling sterk verkleinen. Ook na pasteurisatie bevat moedermelk nog voldoende voedingswaarde en afweercapaciteit om te verkiezen boven kunstvoeding. De WereldGezondheidsOrganisatie moedigt moedermelkdonatie dan ook aan, ook als deze via informele weg gebeurt.  De kans op een kleine verontreiniging met medicatie, alcohol, nicotine, etcetera, van informeel uitgewisselde donormelk is nog steeds vele malen kleiner dan de kans op de mogelijke gezondheidsrisico’s die kunstvoeding met zich meebrengt.

Vergoeding

Moedermelkdonoren worden normaalgezien niet betaald. Bij melk waarvoor geld betaald wordt, bestaat immers de kans dat ermee geknoeid is of dat de donormoeder niet helemaal eerlijk is over haar gezondheidstoestand of leefwijze. Het gratis verstrekken van donormelk  geeft met andere woorden een bijkomende garantie op melk die vrij is van ziektekiemen en gifstoffen. Het is dus niet de bedoeling dat vrouwen een handeltje gaan opzetten met hun melk. Moedermelkdonatie moet een vorm van liefdadigheid blijven en niet uit zijn op winstbejag.

Onkosten die de donormoeder maakt, worden echter wel vergoed. De Nederlandse Moedermelkbank van het VUmc betaalt de noodzakelijke medische controles, stelt afkolfapparatuur, opvangmateriaal, flesjes en etiketten gratis ter beschikking van de donormoeders en haalt de donormelk via een koeriersdienst op of betaalt de reiskosten van de donormoeder terug. Ook het Moedermelk Netwerk zorgt voor een terugbetaalsysteem van de medische controles, de flesjes en de reiskosten als de donormoeder haar melk zelf brengt naar de vraagmoeder. Bij informele melkdonatie bepalen donormoeder en vraagmoeder in onderling overleg hoe en in welke mate de onkosten vergoed zullen worden.

Afkolven, bewaren en opwarmen van moedermelk


Om de voedingswaarde en de afweercapaciteit van moedermelk zoveel mogelijk te behouden, moet het afkolven, bewaren en opwarmen ervan in zo gunstig mogelijke omstandigheden gebeuren.

Afkolven

Afkolven moet in de eerste plaats hygiënisch gebeuren. De donormoeder wast zich dagelijks, waarbij ze haar borsten afspoelt met water. Vooraleer ze gaat kolven, maakt ze haar polsen, handen en vingernagels grondig schoon met water en zeep. Afdrogen gebeurt met een schone handdoek of met papieren wegwerpmateriaal.

Ook de onderdelen van het kolfapparaat die in contact komen met de melk, evenals de luchtslangen bij sommige kolfapparaten, worden voor elk gebruik schoongemaakt in een heet sopje, afgespoeld onder heet stromend water en één maal daags uitgekookt, gesteriliseerd of afgewassen in de vaatwasser op minstens 65°C. Alle onderdelen worden na het afwassen of uitkoken/steriliseren gedroogd aan de lucht en niet afgedroogd met een handdoek.

Het eerste straaltje melk wordt met de hand gekolfd en weggegooid. Daarna kolft men verder met de hand of met een kolfapparaat. Tips om het kolven te vergemakkelijken vindt men op https://borstvoeding.aardig.be/borstvoedingstips/kolven/.

Bewaren

Moedermelk bewaart men het best in een afsluitbare plastieken of glazen container, die goed schoon is en bij voorkeur gesteriliseerd of uitgekookt.  Men gebruikt geen poly-ethyleen (PET)-plastic als container en plastieken bewaarcontainers zijn best bisfenol A (BPA)-vrij. De melkcontainer mag niet helemaal gevuld worden, er moet twee tot drie centimeter plaats gelaten worden tot de rand. Portioneer de melk met 50-120ml per container.

Hoe langer men moedermelk bewaart, hoe meer kans men heeft dat de voedingswaarde en de afweercapaciteit gedeeltelijk verloren gaan. Hou de bewaartijd dus zo kort mogelijk. Voor eigen gebruik is verse of gekoelde melk te prefereren boven ingevroren melk. Verse melk kan vijf tot zes uur veilig bewaard blijven op kamertemperatuur (19-26°C) en zo’n vier-vijf dagen lang in de koelkast (< 4°C). Gepasteuriseerde melk moet onmiddellijk ingevroren worden. Doet men dat niet, dan bewaart men ze in de koelkast en biedt ze binnen de 24u aan de zuigeling aan. Na pasteuriseren zijn de meeste anti-infectueuze eigenschappen van moedermelk immers vernietigd en treedt er snel bacterievorming op bij bewaring in de koelkast, vandaar dat men gepasteuriseerde melk zo snel mogelijk aan de zuigeling moet aanbieden of onmiddellijk dient in te vriezen.

Ga je je melk doneren, dan geniet ingevroren melk de voorkeur. Invriezen dient binnen de 24u na het afkolven te gebeuren, op voorwaarde dat de melk onmiddellijk na het afkolven in de koelkast geplaatst werd. Bewaren van moedermelk in de diepvriezer kan veilig tot minstens twaalf maanden lang op -18°C tot -20°C. Ingevroren melk die in de koelkast geplaatst werd, dient na volledige ontdooiing binnen de 24u aan het kindje aangeboden worden.

Melk die binnen een tijdsbestek van 24u afgekolfd werd en onmiddellijk in de koelkast geplaatst werd, mag samen gegoten worden in één container. Voor de bewaringstermijnen mag men enkel rekening houden met het tijdstip van de eerste afgekolfde melkportie.

Verse moedermelk mag bij een ingevroren portie gevoegd worden op voorwaarde dat de laatst afgekolfde melk minstens een uur lang in de koelkast geplaatst werd en kleiner in hoeveelheid is dan de reeds ingevroren portie.

Transport

Gaat men melk transporteren, dan mag de koelketting niet doorbroken worden. Dat betekent dat afgekolfde melk in een koelbox dient vervoerd te worden, met koelelementen tussen de containers. Ingevroren melk mag tijdens het vervoer niet ontdooien, ook niet gedeeltelijk.

Pasteurisatie

Om mogelijke virussen, bacteriën en schimmels in moedermelk te desactiveren en tegelijkertijd de voedingswaarde en afweercapaciteit van moedermelk relatief goed te behouden, kan men melk gaan pasteuriseren. Er bestaan verschillende pasteurisatiemethodes, twee eenvoudige voorbeelden:

Flash-heating
Een methode die men makkelijk thuis kan uitvoeren en waarbij relatief weinig goede eigenschappen van moedermelk vernietigd worden, heet flash-heating of high-temperature short-time pasteurization. Hierbij gaat men de melk gedurende 5-15 seconden op een temperatuur van ongeveer 72°C houden. In een huis-tuin-en-keuken-setting bekomt men dit door containers met 50-150ml moedermelk au bain marie in een pan met koud water te plaatsen, waarbij het water net iets hoger staat dan de melk. Breng nu het water aan de kook op een hoog vuur. Van zodra het water in de pan kookt, haalt men de pan van het vuur en laat men het water afkoelen, met de melkcontainers er nog in. Eens op kamertemperatuur is de moedermelk klaar voor gebruik of invriezing.

Pretoria pasteurisatie
Ook de pretoria pasteurisatie van moedermelk is een eenvoudige methode die thuis gemakkelijk toegepast kan worden. De melk wordt gedurende minstens 10 minuten op een gemiddelde temperatuur van 56-62°C gehouden. In de praktijk betekent dit dat men een hoeveelheid water aan de kook brengt en de pan dan van het vuur haalt. Onmiddellijk na het koken plaatst men de afgesloten containers met verse of ontdooide moedermelk 15 minuten lang au bain marie in het gekookte water. Het water komt daarbij op hetzelfde niveau als de melk in de container. Na het pasteuriseren wordt de melk snel afgekoeld onder koud stromend water of in de diepvriezer, waarna het gereed is voor gebruik of verdere invriezing.

Opwarmen

Vooraleer men afgekolfde melk gaat behandelen, dient men eerst de polsen, handen en vingernagels grondig schoon te maken met water en zeep. Afdrogen gebeurt met een schone handdoek of met papieren wegwerpmateriaal.

Ingevroren moedermelk wordt bij voorkeur langzaam ontdooid. Bij het opwarmen voor de voeding dienen hotspots in de melk vermeden te worden. Zowel au bain marie als met een flessenwarmer dient de opwarming dus geleidelijk en gelijkmatig te gebeuren, op een lage opwarmstand. Moedermelk mag nooit rechtstreeks in een pan op het vuur opgewarmd worden en ook het gebruik van een magnetron wordt afgeraden, omdat de kans op hotspots en verlies van voedingsstoffen daarbij te groot is. Na volledige ontdooiing moet de melk zo snel mogelijk aan de zuigeling aangeboden worden (ten laatste binnen de 12 uur na volledige ontdooiing).

Afgekolfde melk kan na verloop van tijd zepig gaan ruiken, dat heeft echter geen invloed op de kwaliteit van de moedermelk. Ook de opsplitsing in een witromige bovenlaag en een waterigere onderlaag is normaal. Zwenk de melk even na het opwarmen, zodat beide lagen zich weer mengen met elkaar.

Niet opgedronken, maar reeds opgewarmde melk mag niet meer opnieuw opgewarmd worden en dient binnen het uur opgedronken te worden, anders is ze niet meer geschikt voor consumptie en moet helaas weggegooid worden of verwerkt als badmelk of flensjes voor oudere broers of zusjes. Is de melk enkel bewaard, maar nooit gepasteuriseerd, dan kan pasteurisatie en opnieuw invriezen wel. Voor de werkwijze, zie hierboven.

Counceling


Als een moeder aangeeft dat ze onvoldoende melk aanmaakt voor haar kindje(s) is het in de eerste plaats aangewezen om haar uitleg te geven over het principe van vraag en aanbod en tips te verschaffen hoe ze de melkproductie kan verhogen.

In het geval dat bijvoeding noodzakelijk is, moet een zorgverlener het Nederlandse Moedermelk Netwerk, dat ook in Vlaanderen actief is, kenbaar maken als mogelijkheid, zodat de vraagmoeder goed geïnformeerd een keuze kan maken tussen donormelk of kunstvoeding. De moeder wijzen op mogelijke afspraken en veiligheidsmaatregelen die de gezondheidsrisico’s voor de zuigeling tot een minimum beperken is uiteraard een must.

Conclusie


Moedermelkdonatie is vandaag de dag vrijwel onbekend bij hulpverleners en ouders van jonge kinderen. Het is echter een prima manier om kinderen de goede eigenschappen van moedermelk mee te geven als de eigen moeder (tijdelijk) niet in staat is om borstvoeding te geven of haar melk af te kolven. Moedermelkdonatie is in bijna alle gevallen te verkiezen boven kunstvoeding. Bij melkdonatie die op een verantwoorde manier gebeurt blijven de gezondheidsrisico’s heel beperkt. Gonneke Van Veldhuijzen-Staas, één van Nederlands bekendste lactatiekundigen en oprichtster van Eurolac Lactatiekunde, verwoordt het zo:

“De risico’s van het delen van moedermelk kunnen vrijwel volledig worden ingedamd door veilig te werken bij het verzamelen, bewaren en geven van de melk. Een groot deel van de gevaren van kunstvoeding zijn inherent aan de kunstvoeding zelf en kunnen door zorgvuldig handelen niet worden beperkt. Overheden en (borstvoeding-) organisaties die zich sterk keren tegen informele vormen van het delen van moedermelk, zouden zich beter kunnen richten op het promoten van veilige manieren om dit te doen en het voorlichten over de reële en niet te vermijden gevaren van kunstvoeding.” (https://eurolac.blogspot.com/2011/05/angst-is-een-slechte-raadgever.html)

Bronnenmateriaal

Bishop N.J. e. a. “Early diet of preterm infants and bone mineralization at age five years” in Acta Paediatrica 1996 (85), blz. 230-236
Corpeleijn, W.E. en J.B. Van Goudoever “Donormelkbanken” in Anten-Kools, E.J. e.a. (eds.) Een professionele kijk op borstvoeding, 2011, blz. 226-230
De Kok, S. “Moedermelkdonatie” in Borstvoeding Vandaag 2011 (3), blz. 4-5
Dettwyler, K. en P. Stuart-Macadam (eds.) “Breastfeeding. Biocultural perspectives” 1995
Faquharson J. e. a. “Infant cerebral cortex phospholipid fatty-acid composition and diet” in The Lancet 1992 (340), blz. 810-813
Henderson, G. e.a. “Enteral feeding regimens and necrotising enterocolitis in preterm infants. Multicentre case-control study”, in Archives of Disease in Childhood 2009 (94), blz. 120-123
Lawrence M.G. e.a. “Breastfeeding and the Use of Human Milk” in Pediatrics 2005 (115:2), blz. 496-506
Lemons P. e.a. “Breastfeeding the premature infant” in Clinics in Perinatology 1986 (13), blz. 111–122
Lucas A. e. a. “Breastmilk and neonatal necrotizing enterocolitis” in The Lancet 1990 (336), blz. 1519-1521
Mohrbacher, N. en J. Stock “Handboek lactatiebegeleiding” 2005
Schanler R.J. en N.M. Hurst “Human milk for the hospitalized preterm infant” in Seminars in Perinatology 1994 (18), blz. 476–484
Tully, M.R. en F. Jones “Donor milk banking” in Riordan, J. en K. Wambach (eds.) Breastfeeding and human lactation 2010 (4), blz. 471-494
Vandenplas, Y. en Delanghe, K. “De wondere wereld van zuigelingenvoeding” in Nutrinews 1999 (10), blz. 1-12
Van Zoeren-Grobben, D. “Afkolven, bewaren en opwarmen moedermelk” in Anten-Kools, E.J. e.a. (eds.) Een professionele kijk op borstvoeding, 2011, blz. 220-226
Vereniging Borstvoeding Natuurlijk “Informatieblad voor zorgverleners 3. Borstvoeding en vroeggeborenen” 2007
Weijers-Teerling, M. “Borstvoeding. Handleiding voor de zorgverlener” 2008 (4)
World Health Organization “Global strategy for infant and young child feeding” 2003

https://eurolac.blogspot.com/search/label/donormelk (geraadpleegd op 08/09/2011)
http://medischcontact.artsennet.nl/Tijdschriftartikel/94864/Onderzoek-naar-donormelk.htm (geraadpleegd op 09/09/2011)
http://milkshare.birthingforlife.com/ (geraadpleegd op 09/09/2011)
http://www.aafp.org/online/en/home/policy/policies/b/breastfeedingpositionpaper.html (geraadpleegd op 08/09/2011)
http://www.hciproject.org/sites/default/files/How%20you%20can%20safely%20heat%20treat%20breast%20milk_English_0.pdf (geraadpleegd op 09/09/2011)
http://www.hm4hb.net/ (geraadpleegd op 09/09/2011)
https://www.moedermelknetwerk.nl/ (geraadpleegd op 10/09/2011)
http://www.phdinparenting.com/2010/11/28/risks-of-informal…-breastmilk-sharing-versus-formula-feeding/ (geraadpleegd op 08/09/2011)
http://www.vumc.nl/afdelingen/Neonatologie/Moedermelkbank/ (geraadpleegd op 10/09/2011)
http://www.who.int/nutrition/topics/global_strategy/en/index.html (geraadpleegd op 08/09/2011)

Persoonlijke correspondentie met Chella Verhoeven (IBCLC, MoM&e), oprichtster van het Moedermelk Netwerk

Met dank aan Gonneke van Veldhuizen-Staas (IBCLC, Eurolac) voor het nalezen van dit artikel!

© Borstvoeding Aardig 2021


Een professionele kijk op borstvoeding

Anten-Kools, van Wouwe, Oudesluys-Murphy & Semmekrot “Een professionele kijk op borstvoeding”, Van Gorcum, Assen, 2011, 306blz.

Inhoud: samenvatting
Inhoud: titel
Inhoud: doelstelling
Inhoud: doelpubliek
Inhoud: perspectief
Inhoud: correctheid en bruikbaarheid
Eindredactie: eindredacteurs
Eindredactie: structuur
Eindredactie: eenvormigheid
Eindredactie: aantrekkelijkheid
Conclusie
Bijlage 1: Overzicht gerichtheid op de Nederlandse situatie
Bijlage 2: Overzicht inhoudelijke fouten en onvolledigheden inzake borstvoedingsinformatie


1 Inhoud

1.1 Samenvatting


Het boek “Een professionele kijk op borstvoeding” is bedoeld als (leer)boek over borstvoeding. Borstvoeding wordt vanuit verschillende hoeken benaderd: anatomie, fysiologie, toxicologie, psycho-sociale aspecten, klinische, praktische en beleidsmatige aspecten. De auteurs willen een wetenschappelijke onderbouwing geven voor de overtuiging dat borstvoeding te verkiezen is als zuigelingenvoeding boven kunstvoeding. Verschillende vakspecialisten lichten elk vanuit hun eigen discipline één bepaald aspect van borstvoeding toe en leggen uit waarom het belangrijk is dat zoveel mogelijk kindjes zo lang mogelijk borstvoeding zouden moeten krijgen.

1.2 Titel


De titel zegt dat het boek een professionele kijk geeft op borstvoeding. Inhoud, taal- en woordkeuze zijn inderdaad vakspecialistisch. En elke auteur belicht vanuit zijn eigen vakgebied een bepaald aspect van borstvoeding. Niet elke auteur is echter een borstvoedingsspecialist, waardoor de zuivere borstvoedingsinformatie niet altijd op een professioneel niveau staat.

1.3 Doelstelling


De eindredacteurs wilden een (leer)boek op de markt brengen dat borstvoeding vanuit verschillende hoeken benadert en op die manier veelomvattend is. Ze geven aan dat de gegeven informatie evidence based en up to date is. Het is de bedoeling dat dit (leer)boek een leemte opvult en de fragmentarisatie rond borstvoedingsinformatie oplost. De eindredacteurs hopen met hun werk professionals te ondersteunen in het vinden van achtergrondkennis over borstvoeding.

1.4 Doelpubliek


Het boek is duidelijk niet bedoeld voor een groot publiek. Inhoud, taal- en woordkeuze zijn vakspecialistisch. Een medische, lactatiekundige, positief-wetenschappelijke en/of klassieke achtergrond is een voorwaarde voor het vlot lezen en goed begrijpen van inhoud en taal. De eindredacteurs geven dan ook duidelijk aan dat ze professionals en studenten willen aanspreken die vanuit hun werkdomein of studie betrokken zijn bij de moeder- en kindzorg, en met name dan bij borstvoedingsgerelateerde aspecten ervan.

Het boek is bijna uitsluitend gebaseerd en gericht op de Nederlandse situatie en gaat volledig voorbij aan Vlaanderen. Iets wat ik als Vlaming bijzonder jammer vind en wat vanuit commercieel oogpunt niet erg goed overdacht lijkt. Door geen Vlaamse vergelijkingen of verwijzingen te maken zorg je er immers voor dat zowat 1/3 van het Nederlandstalig doelpubliek zich minder tot niet aangesproken voelt door je werk. Voor concrete uitleg en voorbeelden zie bijlage 1: Overzicht gerichtheid op de Nederlandse situatie.

1.5 Perspectief


De eindredacteurs geven zelf aan dat ze met hun boek alle professionals op één lijn willen krijgen voor de overtuiging dat “breast is best”. In dat opzet zijn ze redelijk goed geslaagd. Veel auteurs benadrukken dat borstvoeding de beste voeding is voor een babytje en voordelen heeft ten opzichte van kunstvoeding.

Er is echter één groot bezwaar tegen deze zienswijze, namelijk dat kunstvoeding op deze manier als de norm wordt gezien en borstvoeding een beter alternatief is voor de norm. Een visie die vandaag de dag niet langer de algemene trend is in lactatiekundige kringen. Borstvoeding is immers de normale voeding voor een zuigeling en kunstvoeding een noodoplossing voor het geval er geen borstvoeding kan of mag gegeven worden. Borstvoeding heeft dan ook geen voordelen, want het is de standaardvoeding, maar kunstvoeding heeft nadelen ten opzichte van borstvoeding.

Als men, zoals de teneur is in dit boek, kunstvoeding als normaal gaat zien en borstvoeding als de betere variant, dan creëer je de mogelijkheid dat ouders gaan zeggen: “Borstvoeding is beter, maar kunstvoeding is ook goed.” Op die manier ga je borstvoeding op een podium zetten, als een ideaal. En stel je kunstvoeding voor als het tweede beste alternatief. Mensen zijn al snel geneigd genoegen te nemen met het tweede beste en het ideaal aan anderen over te laten. En dat is wat we nu net niet willen bereiken… Stel je borstvoeding als de gewone zuigelingenvoeding voor en kunstvoeding als een onvolmaakte kopie, zoals de Reede, van Drongelen[1], Roelants, Hoppenbrouwers, Hauspie, Kneepkens en de Meij expliciet doen, dan krijg je een heel andere manier van kijken. Dan wordt kunstvoeding de uitzondering op de regel en heeft het nadelen ten opzichte van borstvoeding. En een voeding met nadelen, dat is niet iets wat ouders voor hun kind beogen.

Het is jammer dat de eindredacteurs deze laatste zienswijze, waarbij borstvoeding als normaal en kunstvoeding als noodoplossing voorgesteld worden, niet als rode draad doorheen het hele boek geweven hebben. Met slechts hier en daar een kleine aanpassing in woordkeuze en zinsbouw had dat het hele werk een stuk deontologisch correcter gemaakt. Nochtans geven Anten-Kools en Reijneveld in “Determinanten van gedrag; mogelijkheden ter bevordering en ondersteuning van borstvoeding” aan dat het starten met borstvoeding beïnvloed wordt door de attitude en de sociale norm ten aanzien van borstvoeding. Waarom trekt eerstgenoemde, tevens eindredactielid, deze bevinding dan niet door in de rest van zijn boek?

1.6 Correctheid en bruikbaarheid


Lactatiekundig-technisch zijn er heel wat opmerkingen te maken over de gegeven borstvoedingsinformatie. Inhoudelijke fouten en onvolledigheden die de geloofwaardigheid van het boek in zijn geheel ondermijnen. Voor meer uitleg en concrete voorbeeld hiervan zie bijlage 2: Overzicht inhoudelijke fouten en onvolledigheden inzake borstvoedingsinformatie.

Ik vind de titel van het hoofdstuk “Praktische aspecten” een beetje ongelukkig gekozen. De artikels behelzen wel de meeste courante zaken die je in de counselingpraktijk tegenkomt, maar ze zijn allesbehalve diepgaand en concreet uitgewerkt. Gevolg daarvan is dat dit “praktische” hoofdstuk mij alles behalve nuttig lijkt in de dagdagelijkse borstvoedingspraktijk.

En daarmee komen we bij één van de grootste pijnpunten van dit werk. Het boek is leuk als naslagwerk en verschaft wat meer achtergrondinformatie over randfenomenen van de lactatiekunde, maar iemand uit de moeder- en kindzorg met weinig borstvoedingskennis of -ervaring heeft verdere lectuur en uitdieping nodig om aan praktische hulpverlening te kunnen doen. Echt concrete zorgverleningstips bevat het boek maar weinig. Bovendien is de kwaliteit van de gegeven borstvoedingbegeleidings-informatie sterk verschillend en afhankelijk van de concrete lactatiekundige achtergrondkennis van elke individuele auteur.

2 Eindredactie

2.1 Eindredacteurs


“Een professionele kijk op borstvoeding” telt vier eindredacteurs:

–          Anten-Kools is arts maatschappij en gezondheid en gewezen stafarts JeugdGezondheidsZorg MeanderGroep Zuid-Limburg,

–          Van Wouwe is kinderarts en medewerker bij het Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek – Kwaliteit van Leven te Leiden,

–          Oudesluys-Murphy is kinderarts sociale pediatrie en hoogleraar kindergeneeskunde aan het Leids Universitair Medisch Centrum,

–          Semmekrot is kinderarts neonatoloog aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen.

De eindredacteurs zijn alle vier medisch geschoold, werkzaam in de gezondheidszorg en naar eigen zeggen gepassioneerd door borstvoeding. Ze wilden een boek op de markt brengen dat borstvoeding vanuit verschillende hoeken benadert en op die manier veelomvattend is.  Een benadering die ik heel verfrissend vind. Mijns inziens zou een eindredactie echter multidisciplinair moeten zijn als men dat ook van de inhoud van het boek verwacht. Voor een boek dat over borstvoeding gaat is een lactatiekundige IBCLC in de eindredactie een must, om de diverse auteurs uit de vele uiteenlopende disciplines op één lactatiekundige lijn te krijgen.

Er zijn twee mensen met een IBCLC-bevoegdheid, met name van Haaren en Stam, te vinden onder de auteurs en ook de Reede, directeur Stichting Zorg voor Borstvoeding, heeft een ruime borstvoedingsachtergrond. Had één van hen deel gehad aan de eindredactieraad, dan hadden de feitelijke onjuistheden inzake borstvoedingsinformatie die het boek nu herbergt, allicht vermeden kunnen worden.

2.2 Structuur


Elk artikel start met een voorstelling van de auteur(s), waardoor je weet vanuit welke achtergrond de tekst geschreven is. Elke auteur begint zijn betoog ook met een opsomming van de kernpunten van dat hoofdstuk. Als je de titels en kernpunten achter elkaar plaatst, dan bekom je een mooie korte inhoud van het boek. Deze kernpunten vormen tevens een handig hulpmiddel om het boek als naslagwerk te raadplegen.

De boekinhoud is opgesplitst in verschillende hoofdstukken:

  1. Fysiologische aspecten
  2. Algemene aspecten
  3. De rol van de professionals
  4. Klinische aspecten
  5. Praktische aspecten
  6. Specifieke aspecten
  7. Beleidsmatige aspecten

Het is jammer dat er geen plaats vrij gemaakt is voor peer-counseling. Enkele auteurs vermelden het bestaan van deze vorm van borstvoedingsondersteuning, maar een duidelijk op zichzelf staand artikel had ik nog meer weten te waarderen. De verschillende borstvoedingsorganisaties in Vlaanderen en Nederland, zoals Borstvoeding vzw, Vereniging ter Bescherming en Bevordering van Borstvoeding, La Leche League en Vereniging Borstvoeding Natuurlijk, leveren immers heel degelijk werk. Moeders kunnen er voor borstvoedingsinformatie en –ondersteuning gratis terecht bij geschoolde ervaringsmoeders, een manier van werken die als bijzonder effectief en efficiënt naar voren gekomen is in wetenschappelijk onderzoek van Chapman et al[2]. Dankzij peer-counseling geven moeders langer en langer exclusief borstvoeding. Toch blijft mother-to-mother-support bij veel professionele zorgverleners nog onbekend of ondergewaardeerd. Een boek als “Een professionele kijk op borstvoeding” is een uitgelezen kans om deze vorm van vrijwillige borstvoedingsondersteuning onder de aandacht te brengen bij gezondheidswerkers. Een gemiste kans dus dat dat niet explicieter gebeurd is… Vooral omdat de eindredacteurs op bladzijde X in hun voorwoord zelf aangeven dat ze de zorgverlenerspraktijk willen verruimen, zodat nieuwe moeders langer en met meer voldoening borstvoeding zullen geven.

2.3 Eenvormigheid


De meerwaarde van dit boek bestaat voornamelijk uit het feit dat het Nederlandstalige besprekingen bevat van wetenschappelijk onderzoek over Nederland of waarbij de Nederlandse borstvoedingssituatie betrokken werd. De eindredactie is echter niet kritisch geweest wat eenvormigheid in schrijfstijl en perspectief bij de individuele auteurs betreft.

Sommige auteurs doen moeite om hun taal- en woordgebruik begrijpelijk te maken voor een groter publiek, andere hanteren dan weer uitsluitend specialistische vakterminologie. Dat maakt dat het ene artikel al vlotter leest dan het andere.

Bovendien is elk van de artikels geschreven vanuit de individuele visie van de respectievelijke auteur. Dat maakt dat het boek in zijn geheel nogal rommelig overkomt. Wat jammer is, want op deze manier krijg je een samenraapsel van diverse wetenschappelijke artikels die allemaal op de één of andere manier iets met borstvoeding te maken hebben, maar waar geen duidelijke rode draad in te herkennen valt.

2.4 Aantrekkelijkheid


Het boek “Een professionele kijk op borstvoeding” oogt fris en aantrekkelijk. De overheersende kleuren van de kaft zijn helder groen en oranje. De voorflap toont een moderne jonge vrouw die, zichtbaar gelukkig, haar kindje de borst geeft. Moeder en kind zitten ontspannen in een groen buitendecor en genieten van elkaar. De boodschap is duidelijk: borstvoeding is  fijn voor moeder en kind. Het zelf voeden van je kindje is de normaalste zaak van de wereld, ook buitenshuis. Je hoeft je daarbij niet beknot of aan huis gebonden te voelen. Borstvoeding geven is iets wat moderne jonge moeders doen.

Het lettertype is een combinatie van Times New Roman en Arial, wat een compromis lijkt te zijn tussen het betrouwbaar klassieke en het wetenschappelijk moderne. Voor een wetenschappelijk (leer)boek dat een verruiming wil zijn op het bestaande aanbod van de huidige borstvoedingsmarkt een prima keuze. Ook tekstindeling en lay-out zijn volgens datzelfde stramien opgebouwd: een klassieke indeling per artikel van titel, voorstelling auteur(s), kernpunten, hoofdtekst en conclusie in een modern ogende lay-out van grijstinten. Daar waar nodig zijn de artikels geïllustreerd met beeldmateriaal, tabellen of diagrammen.

Conclusie


“Een professionele kijk op borstvoeding” is bedoeld als (leer)boek over borstvoeding en benadert zijn onderwerp vanuit verschillende wetenschappelijke hoeken. De diverse auteurs willen elk vanuit hun eigen discipline een wetenschappelijke onderbouwing geven voor de overtuiging dat borstvoeding te verkiezen is als zuigelingenvoeding boven kunstvoeding. Niet elke auteur is echter een borstvoedingsspecialist, waardoor de inhoud lactatiekundig-technisch niet altijd op een professioneel niveau staat.

Het boek wil alle professionals op één lijn krijgen voor de overtuiging dat “breast is best”. Van de zienswijze dat borstvoeding de beste voeding is voor een babytje en voordelen heeft ten opzichte van kunstvoeding wordt echter meer en meer afgestapt. Het is jammer dat de huidige kijk, waarbij borstvoeding als normaal en kunstvoeding als noodoplossing voorgesteld worden, niet tot nauwelijks aan bod komt. Was deze laatste visie als rode draad doorheen het hele boek geweven, dan had dat het hele werk een stuk deontologisch correcter gemaakt.

De eindredacteurs komen allen uit de medisch-pediatrische wereld, wat hen een te eenzijdige kijk geeft op het gebeuren. Een lactatiekundige IBCLC in de eindredactie die de uiteenlopende wetenschappelijke benaderingen kan samenbrengen en lactatiekundig-technisch de inhoud kan bijsturen had de kwaliteit van het boek zeker ten goede gekomen.

Het is jammer dat het boek zich louter op de professionele wereld toespitst. Een apart artikel over peer-counseling had een pluspunt geweest, vooral omdat wetenschappelijk onderzoek uitwijst dat deze vorm van borstvoedingsbegeleiding vaak het meeste resultaten oplevert.

Het boek is slecht bruikbaar in de praktijk, omdat de meeste onderwerpen niet diepgaand genoeg uitgewerkt zijn naar praktische aspecten toe. Een ruime en concrete ervaring in de moeder- en kindzorg wat borstvoedingsbegeleiding betreft is noodzakelijk om het boek te gebruiken waarvoor het bedoeld is, met name als achtergrond- en uitdiepingsmateriaal.

De Nederlandstalige inhoud, taal- en woordkeuze zijn vakspecialistisch. Het boek is duidelijk niet bedoeld voor een groot publiek. Het feit dat er nauwelijks verwijzingen naar en vergelijkingen met de Vlaamse borstvoedingssituatie gemaakt worden verkleint dat doelpubliek nog meer.

Uitzicht, tekst- en inhoudsstructuur, lettertype, illustraties en lay-out ogen modern en aantrekkelijk.

Insteek en bedoelingen van het boek zijn absoluut goed, maar het project had ruimer gemoeten. Nu lijkt het onaf…

Bijlage 1: Overzicht gerichtheid op de Nederlandse situatie

  1. Alle auteurs zijn, op Roelants, Hoppenbrouwers en Hauspie na, Nederlanders, wat een eenzijdig-Nederlandse benadering geeft.
  2. Die eenzijdige benadering maakt bijvoorbeeld dat kraamverzorgende Koppen in “De rol van de kraamzorg” het Nederlandse systeem van 24-80 uren kraamzorg aan huis als uniek beschouwt, terwijl ook vele Vlaamse ziekenfondsen en hospitalisatieverzekeringen tot 12 dagen of 500 euro professionele kraamzorg aan huis (gedeeltelijk) terugbetalen.
  3. In de artikels waar de Vlaamse borstvoedingssituatie een plaats zou kunnen krijgen, zoals in figuur 7.2 van het artikel “Borstvoeding in Nederland” van Lanting en van Wouwe waar de Nederlandse cijfers vergeleken worden met die van andere landen, wordt er met geen woord over Vlaanderen gerept. Nochtans zijn er cijfers voor België en Vlaanderen bekend via Borstvoeding vzw, via de Federale Overheidsdienst voor Volksgezondheid en via de WereldGezondheidsOrganisatie.
  4. Ook in het hoofdstuk “De invloed van etnische afkomst op het geven van borstvoeding in Nederland” van Bulk-Bunschoten zou een Vlaamse situatievergelijking interessant zijn, aangezien de etnische minderheidsgroepen in Vlaanderen verschillen van die van Nederland.
  5. En in “Borstvoeding en werk, geen vanzelfsprekende combinatie” van van Beukering had ik een verwijzing naar de Vlaamse wetgeving inzake voed- en kolfrecht wel kunnen waarderen.
  6. In het hoofdstuk “Induced lactation en relactatie” van van Haaren wordt er verwezen naar de Nederlandse borstvoedingsorganisaties, maar hun Vlaamse tegenhangers blijven onvermeld.
  7. Slechts één auteur, Kleintjes, betrekt Vlaanderen in zijn bespreking van “Borstvoeding en internet”, maar ook zijn opsomming van Vlaamse internetinitiatieven inzake borstvoeding is onvolledig. Instanties als het Federaal BorstvoedingsComité en het voedingsinformatiecentrum worden bijvoorbeeld niet genoemd.

Bijlage 2: Overzicht inhoudelijke fouten en onvolledigheden inzake borstvoedingsinformatie

  1. Op blz. 15 in het artikel “Anatomie en fysiologie van de lactatie” stelt Schippers huilen als eerste hongersignaal voor, daar waar dat in werkelijkheid het laatste hongersignaal bij zuigelingen is en de effectiviteit van het zuigen aan de borst zal bemoeilijken als men zo lang wacht vooraleer te voeden.
  2. Op blz. 18 in het artikel “Fysiologie van het zuigen en slikken” van Haisma, Lesterhuis en da Costa worden enkel een te hoog vacuüm en foutief aanleggen als oorzaken voor pijn bij het voeden aangehaald, terwijl er nog een resem andere oorzaken te noemen zijn waardoor een moeder pijn kan ervaren tijdens het geven van borstvoeding. Kijken we maar naar de lange lijst op blz. 206 in het hoofdstuk “Praktische vaardigheden onder bijzondere omstandigheden” van Post en Stam.
  3. Lefèber in “Culturele aspecten” beweert op blz. 73 dat de voeding van de moeder sterk bepalend is voor de kwaliteit van haar melk, een bewering die wetenschappelijk achterhaald is.
  4. In het artikel “Redenen en motieven van vrouwen om gedeeltelijk of geheel te stoppen in de eerste zes maanden” door Vogel, van Rossem en Haat ontbreekt op blz. 100 de mededeling dat het stoppen met borstvoeding omwille van medicatie tegen blaasontsteking een misvatting is. Een bladzijde verder mis ik ook een relativering en kadrering bij het gegeven dat geen alcohol mogen drinken of de pil of medicijnen kunnen slikken bij borstvoeding aangehaald worden als nadelen van borstvoeding. Hier laat men een unieke kans om een aantal vooroordelen over borstvoeding uit de wereld te helpen onbenut.
  5. Dullens adviseert op blz. 124 in haar artikel “De rol van de verloskundige” al tijdens de zwangerschap aan tepelonderzoek te doen bij een vermoeden van ingetrokken tepels en verzuimt te vertellen dat vooral het geruststellen, naast adviseren, van onzekere moeders belangrijk is bij dit soort klachten. Een bladzijde eerder lees ik bij adviezen omtrent borstverkleining niets over het feit dat borst- en tepelmassage en met de hand kolven een grote stimulatie en hierdoor vaak ook een grotere productie oplevert dan enkel (dubbel) elektrisch kolven, naast de baby live aanleggen. Ik heb ook mijn vraagtekens bij de zinvolheid van het advies (blz. 124) om een moeder tijdens de zwangerschap te vertellen dat het verloop van een nieuwe borstvoedingservaring totaal anders kan zijn als ze al een positieve ervaring met borstvoeding achter de rug heeft. Dat lijkt mij vooral bangmakerij en behoorlijk zelfvertrouwen ondermijnend voor een zwangere. Tot slot adviseert de auteur op blz. 126 om bij overproductie enkele minuten te kolven om de borst soepeler te maken en aanhappen te vergemakkelijken, iets wat nog productieverhogender kan werken als er niet gemeld wordt dat de moeder moet stoppen met kolven van zodra ze een toeschietreflex krijgt. Tevens draagt Dullens op diezelfde bladzijde een tepelhoedje aan als oplossing voor aanhapmoeilijkheden bij overproductie, zonder de Reverse Pressure Softening-techniek te noemen.
  6. Wenkbrauwfronsend vind ik de uitleg van kraamverzorgende Nabben in “De rol van de kraamverzorgende bij de beleving van de kraamvrouw” op blz. 133. Daar vertelt ze dat een kraamvrouw de keuze moet krijgen om niet voor borstvoeding te kiezen en dat die moeder respect verdient voor het maken van haar voedingskeuze, ook als die gebaseerd is op fabels of foute informatie. Er wordt nergens gewag gemaakt van het weerleggen van die foute denkbeelden. Integendeel zelfs, de auteur doet uitschijnen dat een kraamverzorgende kritiekloos moet meegaan in die voedingskeuze. Mijns inziens moet de vrijwillige keuze voor kunstvoeding steeds gebaseerd zijn op de juiste feitelijke informatie en is het één van de taken van de kraamverzorgende om fabels rond borstvoeding de wereld uit te helpen. Een moeder en haar kind zijn allesbehalve geholpen als zij de kraamvrouw in onwetendheid laat. Nabben benadrukt dat men respect moet hebben voor de keuzes die een kraamvrouw maakt, wat absoluut waar is. Een kraamvrouw in het ongewisse laten over feitelijke informatie is in mijn ogen echter geen voorbeeld van respectvol handelen. De auteur geeft verder ook aan dat een moeder altijd zonder gezichtverlies nog op haar besluit kan terugkomen en alsnog borstvoeding kan opstarten. Ik vind relactatie echter een vreemde manier om een moeder in haar waarde te laten. Dan lijkt een betere voorlichting vlak na de geboorte mij een efficiëntere manier om het welzijn van moeder en kind te bevorderen.
  7. Blz. 183 in “Voorkomen van uitdroging en ondervoeding” door Pelleboer staat een bijzonder ongelukkige tikfout. Een zeer gemotiveerde moeder voor borstvoeding moet zijn een zeer ongemotiveerde moeder voor borstvoeding.
  8. Ook bij Eekhof en Verduijn lezen we in “Pijnlijke borsten: stuwing, mastitis en tepelkloven bij borstvoeding en candida-infectie van de borst” een aantal onjuistheden. Een strakke bh als advies tegen stuwing op blz. 218 vergroot de kans op verstopte melkkanaaltjes aanzienlijk. Bij de paragraaf over tepelkloven op diezelfde bladzijde staat er Pijnlijke tepels komen bij meer dan 90% van de zogende moeders voor en vooral bij een eerste kind, een bewering die me nogal stug lijkt. Ofwel is dit cijfer een tikfout ofwel wordt tepelgevoeligheid hier verward met echte pijn. Als tip om tepelkloven te voorkomen lezen we op blz. 219 van ditzelfde artikel dat een moeder gebruik moet maken van een kussen waar de baby op ligt. De baby op deze wijze ondersteunen werkt echter net tepelkloven in de hand, door een grotere kans op foutief aanhappen.
  9. Oudesluys-Murphy vertelt in “De fopspeen en borstvoeding” op blz. 232 dat een fopspeen een goed troostmiddel is bij pijnervaringen, zonder een vermelding dat gewoon live borstvoeding geven een minstens even adequate trooster en pijnstiller is. Bij de nadelen van een fopspeen op diezelfde bladzijde staat niet vermeld dat men met een fopspeen de tijd tussen de voedingen kan oprekken, waardoor mogelijk de melkproductie in het gedrang komt. Bovendien wordt er in de conclusie op blz. 233 met geen woord gerept over de nadelen van een fopspeen als men deze gebruikt bij borstvoeding.
  10. Diezelfde Oudesluys-Murphy raadt op blz. 250 van “Smaakontwikkeling bij borstvoeding” aan om na intensieve anaeroob fysieke inspanning ten minste 90 minuten te wachten met voeden omdat zuigelingen moedermelk na een dergelijke inspanning minder goed accepteren. Een lichte smaakverandering is echter geen reden om voedingstijden te gaan oprekken en dus een kindje honger te laten lijden. Occasioneel eens wat minder drinken kan geen kwaad en is nog altijd beter dan helemaal niets mogen drinken.
  11. Volgens van den Engel-Hoek drinkt een zuigeling zijn melk enkel uit de borst of uit een fles, in het hoofdstuk “Mondmotoriek en taalontwikkeling van het borstgevoede kind” op blz. 245. Nochtans zijn er nog verschillende andere voedingstechnieken, zoals finger- of cupfeeding, te noemen waarop een kindje melk tot zich kan nemen.
  12. Hammink en van Drongelen stapelen het ene misverstand na het andere op in “Overgang naar vast voedsel”. Zo is de bewering op blz. 252 dat een kindje rond de leeftijd van zes maanden niet meer voldoende heeft aan moedermelk alleen op niets gebaseerd. Op diezelfde bladzijde is ook de uitleg dat de melkproductie niet terugloopt van kleine beetjes bijvoeding maar pas als men een hele melkvoeding gaat vervangen door vaste voeding niet correct. Verder is volgens de auteurs op blz. 253 een kind pas rond de leeftijd van één jaar in staat om voedsel al kauwend te verwerken en drinkt het pas uit een beker als het acht tot tien  maanden oud is. Over rapley-voeding en cupfeeding hebben Hammink en van Drongelen blijkbaar nog nooit gehoord.
  13. Ook Schippers vermeldt geen cupfeeding op blz. 257 van “Afbouwen van borstvoeding” als ze vertelt dat zuigelingen tussen zes en negen maanden kunnen leren om uit een beker te drinken. De auteur bespreekt in haar artikel bovendien enkel moedergestuurde manieren van afbouwen en laat de meest natuurlijke vorm van stoppen met borstvoeding, waarbij afbouwen een wisselwerking is tussen moeder en kind, volledig onvermeld.

[1]Wel duidelijk in “Borstvoeding en maatschappij” maar dan weer niet in “Overgang naar vast voedsel”

[2] Chapman D.J.,  Morel K., Anderson A.K., Damio G. en R.  Pérez-Escamilla “Review: Breastfeeding Peer Counseling: From Efficacy Through Scale-Up” in Journal of Human Lactation vol. 26  nr. 3, 2010 (8), p. 314-326

© Borstvoeding Aardig 2021

Anti candida dieet

Meer uitleg over candida en spruw bij borstvoeding

Werking

Een succesvol anti candida dieet werkt op twee verschillende manieren:

  1. Bestrijdt en onderdrukt de candida-infectie rechtstreeks, bijvoorbeeld met voedingsmiddelen als olijfolie, knoflook, spruitjes, sinaasappel, pompelmoes en bosbessen.
  2. Versterkt de natuurlijk afweer van het lichaam, zodat de candida albicansschimmel geen kans meer krijgt om te gaan woekeren. Hierbij worden schimmelproducten, gist, en geraffineerde koolhydraten (suikers, witmeel) zo veel mogelijk vermeden of tot een minimum beperkt.

De bedoeling van dit dieet is om ons lichaam te reinigen, zodat het weer optimaal functioneert. En van binnenuit schimmels als candida albicans onder controle kan houden, zodat we er geen last (meer) van ondervinden. Een reinigingsproces dat enkele weken of maanden kan duren. Geef je lichaam dus even wat tijd om te wennen aan je nieuwe eetwijze. Een anti candida dieet is geen instant oplossing tegen onze klachten, wel een blijvende en lange termijn gezondheidskuur!

Gezonde voeding

De benaming dieet is misleidend. Het gaat eigenlijk om een gezondere manier van eten. Veelvuldig bewerkte voedingswaren zoals conserven en kant en klare maaltijden, junkfood, frisdrank, suikerrijke koeken en andere ongezonde tussendoortjes worden vervangen door onbewerkte, verse en bij voorkeur biologisch geteelde (seizoens)producten.

Het principe van een anti candida dieet is dat onbewerkte voeding, die rechtstreeks in de natuur te vinden is, gezonder is dan voedingsmiddelen die allerlei bewerkingen ondergaan hebben om bijvoorbeeld de houdbaarheid te verlengen.

Producten uit de biologische landbouw zijn te prefereren op hun broeders en zusters uit de traditionele agro-industrie. Biologisch geteelde seizoensgroentes en –fruit bevatten meer vitamines en mineralen en geen schadelijke bestrijdingsmiddelen zoals pesticiden. Biologisch geteelde dieren zijn niet preventief verontreinigd met antibiotica, bevatten geen toegevoegde hormonen en worden op een diervriendelijkere manier gekweekt en behandeld.

Bewuster proeven en genieten

Het fijne aan een anti candida dieet is dat men na verloop van tijd dat wat men eet meer gaat waarderen! Door sausjes en crèmes weg te laten en groentes en fruit rauw te eten, te wokken, te stomen of lichtjes te stoven komt de authentieke groentes- en fruitsmaak meer tot zijn recht. Door minder suiker te eten worden onze smaakpapillen meer geactiveerd. Waardoor men de lekkere eigenschappen en de natuurlijk zoete toets van sommige voedingswaren sterker proeft. Door granen, zaden, noten en peulvruchten onbewerkt te eten krijgen ze een vollere smaak.

Lijst van voedingsmiddelen

NIET ALTERNATIEF
Wit brood, stokbrood, beschuit, crackers Volkorenbrood, zuurdesembrood, volkoren granen zoals tarwe, havermout, gierst, gerst, rogge, boekweit, emmer, eenkoorn, spelt
Witte rijst Zilvervliesrijst, volkoren tarwekorrels
Witte deegwaren Volkorendeegwaren
Traditionele aardappels Zoete aardappels (bataat), volkorenproducten
Saus, crème Roerbakken of wokken in plantaardige olie (olijfolie!), stomen of stoven, zelfgemaakte mayonaise of zelf gemaakte knoflooksaus
Tomatensaus, ketchup Verse tomaten
Vlees van de traditionele agro-industrie (varkens-, runder- en kalfsvlees) Vlees van de biologische landbouw, gevogelte, mager vlees, peulvruchten
Gerookte vis of vlees Verse (zee)vis of vlees
Bereide vleeswaren en worst Verse vleeswaren
Schimmelkaas, smeerkaas, brie, camembert Harde jonge kaas, cottage cheese, geitenkaas
Paddestoelen zoals champignons, oesterzwam, e.d. Groene bladgroentes
Groentes en fruit uit blik of glas Verse groentes en fruit, rauwkost
Banaan, druiven Alle andere vers fruit (sinaasappel, pompelmoes, bosbessen!)
Gedroogde of geconfijte vruchten zoals rozijnen, vijgen, dadels, abrikozen, pruimen of cranberries Vers fruit
Suikerrijke koeken en cake Rijstwafels, tarwewafels, volkorengraankoeken
Chocolade, chocomelkpoeder Pure chocolade, pure cacao
Pudding, suikerrijke desserts Ongezoete witte yoghurt, platte kaas (ongezoete kwark), karnemelk
Ijsroom Zelf gemaakte vruchtenijsjes van vers geperst of geprakt fruit
Gebakken en/of gezouten noten Verse noten, zaden en pitten zoals amandelen, hazelnoten, walnoten, sesamzaden, zonnebloempitten, pompoenzaden en onbewerkte peulvruchten zoals erwten, linzen, pinda’s en cashewnoten
Koffie en zwarte thee Granenkoffie en kruidenthee
Koemelk Sojamelk, geitenmelk, rijstmelk, havermelk, amandelmelk, quinoamelk, cashewmelk, hazelnotenmelk, karnemelk
Vruchtensap uit bric of glas Vers geperst vruchten- of groentensap
Frisdrank Plat water, kruidenthee, vers geperst sap
Alcohol Plat water, kruidenthee, vers geperst sap

SMAKELIJK! :-)

© Borstvoeding Aardig 2021

Kindvriendelijk flesvoeding geven

Er zijn voldoende studies verschenen die aantonen dat kunstvoeding nadelen heeft ten opzichte van borstvoeding.
De samenstelling van kunstvoeding tipt nog steeds niet aan het origineel, zijnde moedermelk. En dat lijkt in de eerstkomende jaren niet snel te gaan veranderen. Hoe graag de kunstvoedingsindustrie ons ook anders wil doen geloven…

Afgekolfde melk

Maar ook de manier waarop er (ook door zorgverleners) soms aangeraden wordt om flesvoeding te geven, doet vragen rijzen. Voeden op de klok, waarbij het kindje tussen de voedingen door “tevreden” gehouden wordt met een speentje of afgeleid wordt met een wandeling, spelletje of speelgoedje. Het pogen om jonge babytjes al na enkele weken te programmeren om de nacht door te slapen, alsof het computerprogramma’s betreft en niet minimensjes. En het proberen om die lieve kleine wezentjes zo snel mogelijk op zo weinig mogelijk voedingen te zetten, waarbij dat maagje maar zo vol mogelijk gepropt wordt met melk en aanverwanten… Kindvriendelijk vind ik het niet…

Als je je door omstandigheden genoodzaakt ziet om je kindje fles- of kolfvoeding te geven, doe het dan alstublieft op een kindvriendelijke manier. Een manier die het dichtst aansluit bij de voedingsmethode waarop de mens al miljoenen jaren overleeft, zijnde borstvoeding.

Enkele tips:

  1. Draag het flessenspeentje tijdens het bereiden of opwarmen van de voeding even bij je, onder je shirt, zodat het warm aanvoelt en heerlijk ruikt en smaakt naar mama. De natuur heeft het immers zo voorzien dat mama normaalgezien in de babyvoeding voorziet.
  2. Hou je kindje tijdens het geven van het flesje dicht tegen je aan, met zo veel mogelijk lichaamscontact tussen jou en je baby, zoals je ook zou doen bij het geven van borstvoeding. Je kindje voeden is immers meer dan het doorgeven van voedingstoffen. Het is ook gezellig samenzijn, vertrouwen en geborgenheid geven, troosten, enzovoort. Dat alles bereik je beter als je je kindje heerlijk dicht tegen je aan trekt en voedt in alle intimiteit. Neem dus je tijd voor de voedingen. Maak er meer van dan het louter bevredigen van het hongergevoel bij je kindje.
  3. Wek de zoekreflex op door met het speentje zachtjes over de kaak en de lipjes van je kindje te strelen. Als je kindje spontaan de mond opent en een grote hap neemt, kan je het flesje in zijn mondje steken.
  4. Stop de speen redelijk ver in zijn mondje, tot aan de overgang tussen hard en zacht verhemelte. Dat is de meest natuurlijke manier van drinken voor je kindje. Bij borstvoeding zit de tepel ook ver in het babymondje en neemt het kindje een groot stuk van het tepelhof mee in de mond.
  5. Hou het flesje wat horizontaler, draai de speen vast aan en gebruik een flessenspeen met een klein gaatje. Zo stroomt de melk langzamer. En moet je kleintje moeite doen om melk uit zijn flesje te krijgen. Net zoals hij ook aan de borst zou moeten doen. Hiermee boots je niet alleen de meest natuurlijke manier van drinken na, maar geef je je kindje tevens de kans om zijn zuigbehoefte goed te bevredigen, zodat hij na de voeding geen fopspeen meer nodig heeft. Zeker als je kindje dreigt om boven de maximum hoeveelheid cc’s uit te komen op een etmaal is dit een goede manier om hem tevreden te houden en toch in zijn zuigbehoefte te blijven voorzien.
  6. Voed je kindje op verzoek, dus bij de eerste hongersignalen en stel geen voedingen uit. Kijk dus niet naar de klok om je kindje te voeden, maar kijk naar je kind zelf! Als je je kindje voedt zoals bij borstvoeding (zie punt 4), dan krijgt het ook de kans om zijn zuigbehoefte te bevredigen. Dan zal het geen fopspeentje nodig hebben. En zal het ook niet boven de maximum aantal cc’s voeding per dag komen.
  7. Spreid de voedingen over zowel de dag als de nacht, als je kindje daar behoefte aan heeft. Het is uiterst onnatuurlijk voor een jonge zuigeling om de hele nacht door te slapen. Tot ver boven het jaar is het normaal dat kinderen nog behoefte hebben aan een of meerdere nachtvoedingen. Of je fles- dan wel borstvoeding geeft, staat daar zelfs los van.
  8. Volg je kindje wat de hoeveelheden voeding betreft. Probeer niet om je kindje meer te doen eten dan het aankan. Dwing je kindje niet om zijn flesje tot op de bodem leeg te drinken. Vertrouw erop dat een normaal groeiende en gezonde zuigeling heel goed zelf kan bepalen hoeveel hij nodig heeft. De ene keer zal dat een hele fles zijn, de volgende keer misschien maar de helft. Wij eten of drinken ook niet altijd even veel… Je kindje zelf de hoeveelheden laten bepalen is de meest natuurlijke manier van voeden. Bij borstvoeding weet je immers ook niet exact hoeveel je kindje per keer drinkt en zijn er grote voedingen en tussendoorslokjes bij. Dronk je kindje overdag niet voldoende, geef hem dan de gelegenheid om zijn tekort ’s nachts in te halen. Dat is een normaal voedingspatroon dat vanzelf overgaat, eens je kindje daar klaar voor is.

Opmerking: Geef je live borstvoeding en moet je kindje om de één of andere reden kolfmelk of kunstvoeding krijgen, dan is cupfeeding of voeden met een lepeltje vaak een borstvoedingsvriendelijkere optie dan flesjes.

© Borstvoeding Aardig 2021

Borstvoeding, gelukkige ouders en gezonde kinderen!

Help! Flesvoeding is een ramp…

Geniet van je kind, geef borstvoeding!

Slechts 2% van de vrouwen is fysiek niet in staat om haar kind borstvoeding te geven. Je bent dus niet de enige die borstvoeding geeft aan haar kind, 98% van de vrouwen overal ter wereld kan het!

  • Stel dat jij je baby gewoon kan voeden. En hij daarna heerlijk tevreden gaat slapen of spelen.
  • Stel dat je er ‘s nachts niet uit hoeft om een speentje te geven of flesjes te bereiden. Maar lekker in bed kan blijven liggen. En jullie samen knus kunnen genieten van de voedingen.
  • Stel dat jij niet hoeft te klungelen met flesjes, poedertjes of schepjes?

Iedereen vraagt al na enkele maanden wanneer je gaat stoppen met borstvoeding. En je schaamt je bijna als je vertelt dat je nog lang door wil gaan met voeden. Je gaat je schuldig voelen en je denkt dat je jouw kind tekort doet als je niet overstapt op flesvoeding. Maar dat blijkt niet te kloppen! Borstvoeding is de normale voeding voor je kindje!

Op deze manier verder gaan lijkt moeilijk vol te houden. Al dat gezeur aan je hoofd over flesvoeding en bijvoeden met potjesvoeding. Lees dus verder hoe jij jouw problemen met bemoeienissen over je borstvoeding op kan gaan lossen!

Download “Borstvoeding, gelukkige ouders en gezonde kinderen!”

Hoe kan ik weer gaan genieten van het voeden van mijn kind?

Je zal de babytijd van je kindje nooit vergeten! Die allereerste periode waarin je je kleintje heerlijk zag groeien op jouw melk, die blijft je altijd bij! Haal dus het maximale uit deze periode en geniet volop van het samenzijn met je kindje. Gezeur en bemoeienissen hebben een slechte uitwerking op moeder en kind.

Beslis nu voor jezelf dat je voortaan wil genieten van je kind. En geen gezeur meer aan je hoofd wil over flesvoeding, vroegtijdig bijvoeden of potjesvoeding.

De flesvoedingsmaffia ontmaskerd?!?!

Uit onderzoek blijkt dat flesvoeding nadelen op zowel korte als lange termijn geeft voor moeder en kind! De nadelen van flesvoeding worden je nooit verteld door mensen “die het goed met je voor hebben”. Maar ze zijn er wel! Maak dus nu de keuze om gewoon lekker door te gaan met die borstvoeding!

  • Bij bijna alle onderzoeken naar flesvoeding worden appels met peren vergeleken. En laat de verantwoording te wensen over.
  • Bijna iedereen lijkt dit klakkeloos over te nemen: je vrienden, je familie, de media.

Het is heel normaal dat je het vervelend vindt om tegen familie, bekenden of collega’s te vertellen dat je nog lang borstvoeding wil blijven geven. Iedereen lijkt er van uit te gaan dat je snel zal willen overstappen op flesvoeding.

Borstvoeding, gelukkige ouders en gezonde kinderen!

Borstvoeding, gelukkige ouders en gezonde kinderen! Ons boek is speciaal geschreven voor ouders die de bemoeienissen van hun omgeving beu zijn. Wij laten je zien hoe je weer kunt genieten van het voeden van je kindje!

Het boek telt slechts een tiental bladzijden. En leest gemakkelijk weg! Er staat in wat jij als ouder nu op dit moment nodig hebt. Wat je kan doen om al die overbodige adviezen en dat geleuter over flesjes en bijvoeding te stoppen.

Een greep van de inhoud van ons boek:

  • Hoe je het best om kan gaan met de reacties van de omgeving.
  • Waarom de onderzoeken naar flesvoeding vaak niet kloppen.
  • De gebruikelijke nadelen aan flesvoeding.
  • Contactgegevens van borstvoedingsorganisaties.
  • Meer informatie over de werking van borstvoeding.

Als jij dit boek gelezen hebt, dan ben je degelijk geïnformeerd. En gewapend tegen opmerkingen van je omgeving. En kan je weer gaan genieten van deze babytijd!

Download “Borstvoeding, gelukkige ouders en gezonde kinderen!”

Voordelen van “Borstvoeding, gelukkige ouders en gezonde kinderen!”

  • Bespaar tijd! Je hoeft zelf niets uit te pluizen. Alles wat je wil weten over borstvoeding staat in het boek.
  • Voorkom ergernissen en frustraties.
  • Meteen beginnen! Na je aanmelding kan je meteen het pakket downloaden.
  • Werkt op iedere computer. Print uit wat je nodig hebt!

100% tevredenheidsgarantie, voor ouders én kinderen!

[Deze blog is een parodie op een reclame-advertentie voor een bepaald flesvoedingsboek.]

 

Borstvoeding met hobbels

Borstvoeding geven is fijn! Veel moeders genieten van het zelf voeden van hun kindje. Borstvoeding geven is een mooi, logisch en natuurlijk vervolg op zwangerschap en geboorte. Moeders zijn terecht trots als ze hun kindje zien groeien en bloeien op hun melk.

Bij vele moeders verloopt het voeden  van hun kindje(s) als van een leien dakje. Maar helaas is dat niet altijd het geval. Er zijn ook mama’s die de ene hobbel na de andere moeten overwinnen vooraleer ten volle te kunnen genieten van het geven van borstvoeding. Cruciaal bij borstvoedingsproblemen is het krijgen van de juiste begeleiding en tips! Gaat er iets niet goed, zoek dan hulp! Voor zowat elk borstvoedingsprobleem is er wel een oplossing te vinden.

Nathalie, mama van Chantall en Julia, vertelt hoe haar dramatische eerste kennismaking met borstvoeding evolueerde naar een mooie langvoedervaring, waar moeder en dochter tot op de dag van vandaag nog volop van genieten:

“Borstvoeding altijd proberen” is mijn motto. Maar dochter nummer één dacht daar anders over. Die schreeuwde moord en brand als ze alleen de borst nog maar zag. Dus ben ik braaf aan het kolven gegaan, vingervoeden, en daarna voeden met de fles. Maar mevrouw weigerde nog steeds. En ik had melk genoeg, het liep er gewoon uit. Veel last gehad van stuwing en dergelijke. Maar braaf bleef ik kolven en iedere drie uur voeden. De dag bestond dus uit kolven, fles geven, weer kolven. Niet echt ideaal en geen roze wolk-idee. Daarom na een week of wat het kolven langzaam afgebouwd. Totdat ik rond vier maand zowat geen melk meer af kon kolven. Toen ineens viel het kwartje, mevrouw kon ineens aan de borst drinken. Naar mijn idee te laat, ik ben dus niet doorgegaan.

Bij dochter nummer twee wilde ik het wel weer proberen. Die hapte direct goed in het ziekenhuis en ik voelde me de koning te rijk. Eentje die niet huilt als ze de borst krijgt. Maar helaas ’s nachts ging het al mis, ze wilde niet, huilen, huilen, huilen. En ik wilde niet nog een keer zoveel maanden kolven, dus in goed overleg met mijn man besloten op de fles over te gaan. Kraamzorg was het er helemaal mee eens. “Nee”, groot gelijk gaf ze me. In de loop van de dag werd onze dochter ziek. Op naar het ziekenhuis, met als resultaat streptokok b bacteriële infectie, welke een hersenvliesontsteking en een bloedvergiftiging meenam. En als klap op de vuurpijl nog een herseninfarct er achteraan. Onze wolk klapte wederom uiteen. Dinsdag geboren, woensdag doodziek. Donderdag giga stuwing, de melk spoot eruit. De verpleging wist niets anders te melden dan minder drinken. ’s Nachts tot twee keer toe 100 ml afgekolfd en weggegooid. Andere dag nieuwe verpleegster, die noemde borstvoeding vloeibaar goud en vroeg ons het af te kolven en mee te nemen. Baby ging naar Utrecht, wij er achter aan. En daar werd juist heel erg gestimuleerd om te kolven en borstvoeding te geven. Dat heb ik gedaan. Ook werd de baby vaak aangelegd. Ze was te moe om te drinken, maar mama leerde zo wel de techniek. Kindje mee naar huis. De verloskundige heeft ook nog een boekje over borstvoeding gebracht. En gaandeweg hebben we samen geleerd om borstvoeding te geven. Julia is nu inmiddels een jaar en ik voed nog steeds op verzoek. De levende cellen in de borstvoeding hebben naar mijn idee nog heel wat meegewerkt aan de ontwikkeling van haar hersenen, die aanzienlijk beschadigd waren. Het is nu een heel beweeglijk ding. Ik vind borstvoeding veel makkelijker dan de fles, nooit denken van “Is het wel genoeg? De fles is niet leeg, was het te weinig?” Je weet niet wat ze krijgen en dat stelt mij gerust zolang ze groeit. Je hebt altijd eten mee voor als de kleine honger heeft. Ook in het openbaar voeden: een stil hoekje, laken erover en het hoeft niemand op te vallen. Ik ben blij met deze ervaring en zou iedere moeder willen zeggen gewoon borstvoeding geven. Het is zo veel gemakkelijker!

Ik heb gelukkig nooit last gehad van spruw. Stuwing was me bij de tweede ook onbekend, op die begindag na. Ik heb geen tepelkloven en dergelijke. Een keer een blaartje, maar toen moest ik gewoon iets beter opletten met aanleggen. Nu kan ik zelfs rustig een dag maar twee keer voeden en de andere dag zes keer. Het gaat allemaal en er is altijd genoeg. De typische verhalen die je vaak hoort van vrouwen “Mijn voeding liep terug” geloof ik niet meer. Een rustig genietmoment voor twee als we voeden. Echt een aanrader voor iedereen.

Kennis over borstvoeding is erg belangrijk! Hoe meer je erover weet, hoe meer kans op slagen borstvoeding heeft. Veel borstvoedingsorganisaties, ziekenhuizen, kraaminstellingen, zelfstandige vroedvrouwen, doula’s, lactatiekundigen enzovoort organiseren daarom informatiebijeenkomsten. Op die manier proberen ze de kennis van zwangere vrouwen te vergroten. En ervoor te zorgen dat steeds meer kinderen na de geboorte gevoed worden met moedermelk.

De meest gehoorde uitspraak van zwangere mama’s tijdens zo’n eerste borstvoedingsinfo-avond is volgens mij: “Ik ga borstvoeding proberen.”

Proberen? Wat proberen? Hoe proberen? … Borstvoeding ga je doen! Dat hoef je niet te proberen… Met de juiste tips in het achterhoofd, eventueel aangevuld met degelijke begeleiding, lukt borstvoeding altijd! Onzekerheid is echt nergens voor nodig.

Danielle, mama van prematuur geboren Max en langvoedster, zegt het heel mooi:

Ik had vanmiddag een verjaardagsfeestje en er waren veel kinderen, baby’s en zwangeren. Erg gezellig. Max had honger dus (natuurlijk) legde ik hem aan. Bovendien was hij een beetje overvallen door het lawaai en gespeel van de kindjes, en wilde dus lekker bij mama tutten.

“wat fijn dat het lukt” Kreeg ik te horen. Huh? Lukken? Okee… Op mijn antwoord dat iedere vrouw, op 2% van de wereldbevolking na, wel borstvoeding kon geven, kwamen de verhalen los…

“Jamaar, Truusje van de buren, van de nicht van, van de overkant, mijn kennis, ik, (etcetera etcetera) kan ECHT geen borstvoeding geven, hoor…”
Een zwangere vrouw vond het erg mooi dat ik nog steeds (?) voedde, maar ze zei: “Zoals de andere moeders zeggen, ik hoop maar dat het lukt…”

Het kan. Maar 2% niet. Van de wereldbevoking. AAAHHHHH.

Even voorbijgaand of het nou wel of niet lukt, willen we echt dat zwangere vrouwen zeggen: “Ik hoop dat de borstvoeding gaat lukken?” Dat vrouwen er bij voorbaat al vanuit gaan dat het wel eens niet kan lukken?

Oh, zeker, ik heb ook wel eens momenten gehad dat ik het even niet meer zag zitten. Met een premature zoon, niet kunnen happen, nachtkolven, kolfmelk nageven etcetera. Maar geen moment heb ik gedacht dat ik het niet zou kunnen.
Maar pak een jonge moeder, die voor de geboorte constant van iedereen te  horen heeft gekregen: “Nou, IK kon het niet, hoor!”.  Logisch dat ze dan snel(ler) overstapt op kunstvoeding.

Ikzelf vind dat echt geen goede ontwikkeling. Borstvoedingskennis wordt niet meer overgedragen van moeder op moeder. Oma staat niet meer mee te kijken of je een goede houding hebt. En grootoma met de huis/tuin/keukentips is allang uit beeld.

Misschien wordt het tijd, dat we met z’n allen (of het is gelukt of niet) zwangere vrouwen een (postitief) hart onder de riem steken!!

© Borstvoeding Aardig 2021