Tag archieven: bijvoeding

Langer dan een jaar voeden

Langer dan een jaar voeden
– geschiedenis
– antropologie
– aanbevelingen
Samenstelling van moedermelk na het jaar
Factoren die de borstvoedingsduur kunnen beïnvloeden
– vaste voeding
– werksituatie van de moeder
Bronnenmateriaal


Daar waar jarenlang borstvoeding geven ongewoon is in onze westerse cultuur, is het dat niet vanuit een meer mondiaal perspectief. Langvoeden[1] is biologisch gezien immers de natuurlijkste zaak van de wereld. Het is daarom belangrijk om in gedachten te houden dat de kritiek waar langvoedende moeders soms mee te maken krijgen, voornamelijk gebaseerd is op culturele voorkeuren en niet zozeer op wetenschappelijke gegevens. Er bestaat immers geen enkel empirisch onderzoek dat kan aantonen dat langer borstvoeding geven schadelijk is voor peuters en kleuters. Integendeel zelfs, honderden onderzoeken tonen aan dat geen of slechts kortstondig borstvoeding geven nadelen oplevert voor zowel moeder als kind.

[1] In feite is de term ‘langvoeden’ een foutief gebruikte term. De biologische norm is namelijk om een kind minstens twee jaar borstvoeding te geven. Peuters en kleuters voeden zou daarom gewoon ‘borstvoeding’ genoemd moeten worden en minder dan twee jaar voeden is dan ‘kortvoeden’. Omdat deze zienswijze nog een lange weg te gaan heeft vooraleer hij algemeen aanvaard zal zijn in onze maatschappij, hanteer ik voor de gemakkelijkheid andere definities:

  • Borstvoeding = een kindje de borst geven, ongeacht de leeftijd van dat kindje,
  • Kortvoeden = minder dan zes maanden borstvoeding geven,
  • Langvoeden = langer dan een jaar borstvoeding geven,
  • Peutervoeden = een kind voeden dat een tot vier jaar oud is,
  • Kleutervoeden = een kind voeden dat vier tot zeven jaar oud is.

1. Langer dan een jaar voeden

1.1 Geschiedenis

Antropologisch onderzoek toont aan dat een borstvoedingsrelatie tussen moeder en kind van twee tot vier jaar waarschijnlijk de norm was in de oudste, prehistorische, tijden. Vanaf de historische tijden vinden we teksten over de speenleeftijd in uiteenlopende bronnen: Talmud, Bijbel, Koran, Joodse, Arabische, Latijnse, Griekse en Boeddhistische geschriften. Daarin wordt regelmatig gesproken van een borstvoedingsduur van minstens twee of drie jaar. Niet alle moeders voedden hun kind echter zelf, er wordt ook gesproken over minnen.

Ook middeleeuwse en latere schilderijen en andere afbeeldingen tonen borstvoedende vrouwen. De borstgevoede kinderen op de afbeeldingen zijn niet alleen babytjes, maar ook peuters en kleuters. Toch ging de slinger tussen lang- en kortvoeden en tussen min en moeder steeds heen en weer in de loop van de geschiedenis, totdat de commercialisering van kunstmatige zuigelingenmelk op het einde van de 19de eeuw langzaamaan een einde maakte aan de algemene overtuiging dat alle baby’s borstvoeding horen te krijgen.

Aan het begin van de 20ste eeuw was kunstvoeding vooral iets voor de kinderen van rijke ouders. 58% van de Vlaamse en Nederlandse moeders gaf toen nog langer dan een jaar borstvoeding. Vijftig jaar later groeit een groot deel van de westerse zuigelingen echter op met geen of slechts heel kortstondig borstvoeding, vaak zelfs op aansturen en aangemoedigd door de medische wereld. De jaren ’70 van de vorige eeuw waren dan ook een absoluut dieptepunt voor de borstvoeding. Marketeers zijn er sindsdien in geslaagd om kunstvoeding als norm in het algemene westerse gedachtengoed te parkeren en jarenlang borstvoeding geven te verdringen naar achterkamers. Een tendens waar nog maar heel recent weer een beetje verandering in lijkt te komen, voornamelijk onder impuls van vrijwillige borstvoedingsorganisaties en de Attachment Parenting-beweging.

Ondanks het verdringen van borstvoeding als norm sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw verheffen zich ook stemmen die zeggen dat jarenlang borstvoeding geven ook hier in het westen vaker voorkomt dan Jan met de pet denkt. Moeders die een of meerdere kinderen tot op peuter- of kleuterleeftijd borstvoeding geven, komen daar namelijk niet altijd mee naar buiten. Langvoeden wordt voor velen onder hen uiteindelijk een privézaak, waar enkel binnen het gezin of eventueel in besloten kringen, zoals moedergroepen of internetcommunities en -fora, over gesproken wordt.

Hoe langer men voedt, hoe vaker moeders een sociaal stigma ervaren inzake hun borstvoedingskeuze en hoe minder ze daardoor geneigd zijn om ermee naar buiten te komen dat hun kinderen borstvoeding krijgen tot op peuter- of kleuterleeftijd, is ook mijn ervaring als lactatiekundige. Toenemende kritiek vanuit de omgeving wordt als ongepast, storend en vervelend ervaren, maar een grote invloed op de voedingskeuze zelf, heeft het uiteindelijk niet. Zeker niet als moeders de weg vinden naar moedergroepen en internetcommunities en -fora waar ze medelangvoedsters treffen.

1.2 Antropologie

Elk zoogdier heeft een natuurlijke speenleeftijd; een biologische norm, zeg maar. Bij de mens wordt deze echter beïnvloed door culturele factoren. Gevolg daarvan is dat in de westerse wereld kortvoeden veeleer de norm geworden is.

Vergelijkend antropologisch onderzoek van primaten en observatie van hedendaagse natuurvolkeren wijst uit dat de natuurlijke speenleeftijd bij de mens vermoedelijk ergens tussen de twee-en-half en de zeven jaar ligt, met een stoppiek tussen de drie en de vier jaar oud.

Bij ‘baby-led weaning’, wanneer een kind zich op eigen tempo kan afwennen van de borst, vraagt het geleidelijk aan minder voedingen en stopt uiteindelijk vanzelf met borstvoeding vragen, zonder conflicten of emotionele trauma’s. In de hedendaagse westerse wereld gebeurt dat bij langgevoede kinderen gemiddeld ergens tussen de twee en de vier jaar oud.

1.3 Aanbevelingen

Unicef en de Wereld GezondheidsOrganisatie (WHO) raden aan om een kindje zes maanden lang exclusief borstvoeding te geven, om een zo optimaal mogelijke groei, ontwikkeling en gezondheid te bekomen. Na een half jaar kan dan vaste voeding geïntroduceerd worden, om tegemoet te komen aan de evoluerende voedingsbehoeften en toenemende eetlust van het kind. Die aanvullende voeding dient voedzaam en veilig te zijn en aangeboden te worden, terwijl de borstvoedingsrelatie blijft bestaan tot de tweede verjaardag of daar voorbij. Er bestaat geen gedocumenteerde leeftijd waarboven het geven van borstvoeding niet meer relevant, nutteloos of schadelijk zou zijn.

Om die vooropgestelde minimumaanbeveling van twee jaar voeden te halen, raden onderzoekers en lactatiekundigen aan om zo lang mogelijk borstvoeding te blijven geven op verzoek. Want hoe vaker een kindje drinkt, des te langer zal het waarschijnlijk duren eer het de borst niet meer nodig heeft.

2. Samenstelling van moedermelk na het jaar

Na een jaar ligt voornamelijk het vetgehalte en de calorische waarde van moedermelk percentueel hoger dan beneden het jaar. Daar waar het volume aan moedermelk langzaam daalt vanaf de introductie van vaste voeding, stijgt het caloriegehalte aanzienlijk.

Ongeveer een halve liter (448ml) moedermelk in het tweede levensjaar voorziet in 29% van de dagelijkse energiebehoefte, 43% van de dagelijkse eiwitbehoefte, 36% van de dagelijkse calciumbehoefte, 76% van de dagelijkse foliumzuurbehoefte, 94% van de dagelijkse vit B12-behoefte, 60% van de dagelijkse vit C-behoefte en 75% van de dagelijkse vit A-behoefte van het opgroeiende kind.

Moedermelk bevat ook een unieke en breedspectrumbescherming aan afweerstoffen die in geen enkele andere voedingsbron teruggevonden wordt. Vergeleken met kinderen die minstens een jaar lang borstvoeding krijgen, hebben kunstgevoede kinderen in het tweede levensjaar maar liefst 19% meer kans op otitis media en verhoogt de kans aanzienlijk dat de ziekte langer dan tien dagen aansleept.

Na de eerste verjaardag neemt de concentratie aan antistoffen in de moedermelk nog verder toe. Kinderen die geen borstvoeding meer krijgen op peuterleeftijd zijn gemiddeld vaker en ernstiger ziek dan kinderen die niet gespeend zijn op twee- en driejarige leeftijd.

Daarnaast werden nog een resem andere nadelen gevonden van niet of slechts kort borstvoeding krijgen:

  • De gemiddelde intelligentie van kinderen is lager als ze niet of minder dan zes maanden borstvoeding krijgen. Dat verschil in intelligentiequotiënt blijft lichtjes verder stijgen naarmate kinderen langer borstvoeding krijgen. Vermoed wordt dat de samenstelling van moedermelk, met name de vetzuren, hiervoor verantwoordelijk is.
  • De kans op obesitas op de leeftijd van zes jaar stijgt naarmate een kind minder dan een jaar borstvoeding kreeg. Hoe minder lang borstvoeding, hoe meer kans op obesitas. Mogelijk wordt dit ook beïnvloed door de manier waarop ouders omgaan met het eetgedrag van hun kind. Moeders die langer borstvoeding geven, laten hun kind ook meer zelf bepalen hoe en hoeveel vaste voeding het eet, waardoor de kans op overeten zich bij deze kinderen minder vaak voordoet.
  • De kans op een adequate ouder-kind-binding is kleiner bij kinderen die niet of slechts kort borstvoeding krijgen. Borstvoeding gaat voor een kindje immers verder dan enkel maar honger en dorst stillen. Het is ook tot rust komen, ontspanning, pijnstilling, angstreductie en een manier om aandacht te vragen.
  • Sommige onderzoeken geven aan dat de kans op mentale gezondheidsproblemen en gedragsstoornissen in de vroege adolescentie hoger ligt bij kinderen die minder dan zes maanden borstvoeding krijgen. Hoe korter de borstvoedingsperiode, hoe meer kans op problemen.

Borstvoeding blijft dus belangrijk, zowel op nutritioneel, op ontwikkelings- als ook op hechtingsvlak, tot ver voorbij de eerste verjaardag en ook wanneer het kindje al aanzienlijke hoeveelheden aan vaste voeding verorbert. Moeders geven vaak aan dat de band met hun kind en het plezier dat zowel moeder als kind beleven aan de borstvoedingsrelatie een belangrijke reden zijn om door te gaan met voeden na de eerste verjaardag en dat ondanks toenemende kritiek vanuit de omgeving.

3. Factoren die de lengte van de borstvoedingsduur kunnen beïnvloeden

3.1 Vaste voeding

Na een half jaar kan vaste voeding geïntroduceerd worden, om tegemoet te komen aan de evoluerende voedingsbehoeften en toenemende eetlust van het kind. Introductie van vaste voeding is echter een vorm van natuurlijk spenen. Vroeger dan zes maanden vaste voeding aanbieden houdt dus het risico in op vroegtijdig stoppen met borstvoeding en kan gezien worden als eersteklas voedsel vervangen door minderwaardig voedsel.

Niet alle kinderen eten vanaf het begin vlot vaste voeding. Rond zes maanden reikt ongeveer de helft van de kinderen naar het eten dat ouders voor hun neus zetten en eet vier op de tien kinderen daar ook daadwerkelijk wat van op. Rond acht maanden is dat aantal al gestegen tot 90%. Veel baby’s gedijen dus ook na de zes maanden goed op enkel en alleen moedermelk. Bloedarmoede is tot op de leeftijd van zeven maanden oud ongebruikelijk bij een kindje dat uitsluitend borstvoeding krijgt en geen vaste voeding eten tot de leeftijd van negen maanden hoeft geen problemen op te leveren, alhoewel medische opvolging wel verantwoord is.

Om de borstvoeding niet in het gedrang te brengen, wordt vaste voeding aangeboden op het tempo van het kind. De ouders of verzorgers bepalen wat een kind voorgeschoteld krijgt en het kind bepaalt zelf wat en hoeveel het daarvan eet. ‘Baby-led weaning’ of vaste voeding aanbieden in stukjes voorkomt daarbij dat kinderen zich gaan overeten en kan op die manier obesitas voorkomen. Stukjes eten is dan ook een uitstekende manier om de borstvoeding niet in het gedrang te brengen. Tot de eerste verjaardag komt vaste voeding immers enkel als extraatje bovenop de moedermelk en zeker niet ter vervanging ervan.

Na de eerste verjaardag vermindert de behoefte aan moedermelk dan geleidelijk aan en breidt een kindje zijn voedingsgamma uit met andere dingen. De balans van borstvoeding als voornamelijk voeding kantelt in de twee daaropvolgende jaren langzaamaan naar borstvoeding als vooral koester- en knuffelmoment op de leeftijd van drie jaar oud.

Echter, ook na de eerste verjaardag voldoet moedermelk nog perfect om de dorstbehoefte te lessen en om tekorten aan te vullen bij een niet uitgebalanceerde bijvoeding. Desondanks is het niet de bedoeling dat moedermelk de vaste voeding langdurig volledig gaat vervangen na een jaar. Daarvoor zijn de nutritionele behoeftes van het kind te groot geworden.

3.2 Werksituatie van de moeder

Borstvoeding met het werkschema combineren speelt een belangrijke rol in de beslissing om borstvoeding af te bouwen. Moeders die langer dan een jaar willen voeden, kunnen dat als een hele uitdaging ervaren van zodra ze hun betaalde job buitenshuis weer aanvangen. Een aantal onderzoeken geven aan dat voltijds werkende moeders met kinderen jonger dan een jaar oud minder geneigd zijn om borstvoeding vol te houden in vergelijking met halftijds werkenden of werkloze moeders. Als we kijken naar de moeders die langer dan drie jaar voeden, dan valt daarbij op dat langvoedsters behoren tot de midden- en hogere klassen, dat ze buitenshuis werken en dat ze hoogopgeleid zijn. Dat betekent dat de socio-economische klasse waartoe iemand behoort meer invloed uitoefent op de lengte van de borstvoedingsperiode dan het aantal uren dat een moeder effectief werkt per week. Daarbij komt nog dat een hoogopgeleide moeder vaak meer ruimte en mogelijkheden heeft om haar job flexibel in te vullen, waardoor de combinatie met langvoeden meer kans op slagen heeft. Mogelijk speelt ook het feit mee dat hoogopgeleiden meer geneigd zijn om zich diepgaander te informeren over de voedings- en opvoedingskeuzes die ze maken en daardoor gemotiveerder zijn om borstvoeding vol te houden.

Hoe langer vrouwen wachten met weer aan het werk te gaan buitenshuis, hoe minder negatieve effecten genoteerd worden voor de borstvoeding. Naast deze lange moederschapsrust, dragen ook on-site kinderopvang, flexibele werkuren, de aanwezigheid van een voed/kolfruimte op het werk en steun vanuit de werkomgeving bij tot het welslagen van de combinatie van werken met borstvoeding geven. Daarnaast houden werkende moeders die exclusief borstvoeding geven, zonder kunstvoeding-suppletie, borstvoeding langer vol dan werkende moeders die borstvoeding combineren met kunstvoeding.

En last but not least: werkende moeders die voor zichzelf de nadruk leggen op de praktische voordelen van borstvoeding geven en die plezier beleven aan het voeden, en daarom borstvoeding niet willen opgeven, geven ook langer borstvoeding.


“The biggest problem a mother faces is coping with people who do not understand why she bothers.”
Lawrence & Lawrence 2005 p. 332

 

© Borstvoeding Aardig 2021


Bronnenmateriaal

Auerbach et al 2010 (4) “Maternal employment and breastfeeding” in Riordan & Wambach (eds) Breastfeeding and human lactation pp. 551-577

al-Bar, M.A. 1986 “Breast feeding and islamic teaching” in Islamic World Medical Journal 1406, pp. 55-57

Borresen, H. 1995 “Rethinking current recommendations to introduce solid food between four and six months to exclusively breastfeeding infants” in J Hum Lact 11 (3) pp. 201-204

Buckley, K.M. 2001 “Long-term breastfeeding. Nourishment or nurturance?” in J Hum Lact 17 pp. 304-312

Cameron K et al. 2011 “Is baby-led weaning feasible? When do babies first reach out for and eat finger foods?” in Matern Child Nutr 1 p. 27-33

Cousens, S. et al 1993 “Prolonged breast-feeding. No association with increased risk of clinical malnutrition in young children in Burkina Faso” in Bull World Health Organ 71 (6) pp. 713–722

de Reede, A. 2008 (7) “Begeleiding bij borstvoeding”

Dettwyler K. 1994 “A time to wean” in Breastfeeding Abstracts 14 pp. 3-4

Dettwyler K. 1995 “A time to wean. The hominid blueprint for the natural age of weaning in modern human populations” in Stuart-Macadam & Dettwyler (eds) Breastfeeding. Biocultural perspectives pp. 39-73

Dettwyler, K. 2004 “When to wean. Biological versus cultural perspectives” in Clin Obstet Gynecol 47 (3) pp. 712-23

Dewey, K.G. et al 1995 “”Differences in morbidity between breast-fed and formula-fed infants” in J Pediatr 126 (5.1) pp. 696-702

Dewey, K.G. 2001 “Nutrition, growth, and complementary feeding of the breastfed infant” in Pediatr Clin North Am 48 (1) pp. 87-104

Dodgson, J.E. & L. Duckett 1997 “Breastfeeding in the workplace. Building a support program for nursing mothers” in AAOHN Journal 45 pp. 290-298

Fein S.B. & B. Roe 1998 “The effect of work status on initiation and duration of breastfeeding” in Am J Pub Health 88 pp. 1042-1046

Fergusson D.M. & L.J. Woodward 1999 “Breast feeding and later psychosocial adjustment” in Paediatr Perinat Epidemiol 2 p.144-157

Fildes, V. 1986 “Breasts, bottles and babies. A history of infant feeding”

Fisher, J.O. et al 1999 “Breast-feeding through the first year predicts maternal control in feeding and subsequent toddler energy intakes” in J Am Diet Assoc 100 (6) pp. 641–646

Goldman A. et al 1983 “Immunologic components in human milk during the second year of lactation” in Acta Paediatr Scand 72 pp. 461-462

Hamosh, M. 2001 “Bioactive Factors in Human Milk” in Pediatric Clinics of North America 48 (1) pp. 69-86

Hervada, A.R. & D.R. Newman 1992 “Weaning. Historical perspective, practical recommendations, and current controversies” in Curr Probl Pediatr 22 (5) pp. 223-240

Isaacs E.B. et al 2010 “Impact of breast milk on intelligence quotient, brain size, and white matter development” in Pediatric Research 67 (4) pp. 357-362

Jackson, K.M. & A.M. Nazar 2006 “Breastfeeding, the immune response, and long-term health” in J Am Osteopath Assoc 106 (4) pp. 203-207

Kendall-Tackett, K.A. & M. Sugarman 1995 “The social consequences of long-term breastfeeding” in J Hum Lact 11 (3) pp. 179-183

Kramer et al 2008 “Breastfeeding and child cognitive development. New evidence from a large randomized trial” in Arch Gen Psychiatry 65 (5) pp. 578-584

Labbok, M. et al 2004 “Breastfeeding: maintaining an irreplaceable immunological resource” in Nat Rev Immunol 4 pp. 565 – 572

Lawrence, R. & R. Lawrence 2005 (7) “Breastfeeding. A guide for the medical profession”

Lindberg, L.D. 1996 “Women’s decisions about breastfeeding and maternal employment” in J Marr Fam 58 pp. 239-251

Lothrop, H. 1998 (22) “Borstvoeding. Ja, natuurlijk”

Mandel, D. et al 2005 “Fat and energy contents of expressed human breast milk in prolonged lactation” in Pediatrics 116 (3) pp. 432-435

Mohrbacher, N. & J. Stock 2005 “Handboek lactatiebegeleiding”

Oddy, W.H. et al 2010 “The long-term effects of breastfeeding on child and adolescent mental health. A pregnancy cohort study followed for 14 years” in J Pediatr 156 (4) pp. 568-74

Oddy, W.H. et al 2011 “Breastfeeding Duration and Academic Achievement at 10 Years” in Pediatrics 127 (1) pp. 137-145

Onyango, A. W. et al 1999 “Continued breastfeeding and child growth in the second year of life: a prospective cohort study in western Kenya” in The Lancet 354 (9195) pp. 2041-2045

Onyango A. W. et al 2002 “The contribution of breast milk to toddler diets in western Kenya” in Bull World Health Organ 80 (4) pp. 292–299

Ortiz, J. et al 2004 “Duration of breast milk expression among working mothers enrolled in an employer-sponsored lactation program” in Pediatr Nurs 30 pp. 111-119

Piper, S. & P.L. Parks 2005 “Predicting the duration of lactation. Evidence from a national survey” in Birth 23 pp. 7-12

Pisacane A. et al 1995 “Iron status in breast-fed infants” in J Pediatr 127 (3) pp. 429-431

Rapley, G. 2006 “Baby-led weaning, a developmental approach to the introduction of complementary foods” in Hall & Dykes (eds) Maternal and infant nutrition and nurture. Controversies and challenges pp 275-298

Riordan, J. & K. Wambach (eds) 2010 (4) “Breastfeeding and human lactation”

Roe, B. et al 1999 “Is there competition between breast-feeding and maternal employment?” in Demography 36 pp. 157-171

Rogan, W.J. & B.C. Gladen 1993 “Breast-feeding and cognitive development” in Early Hum Dev 3 pp. 181-193

Segawa M. 2008 “Buddhism and breastfeeding” in Breastfeed Med 2 pp. 124-128

Short R.V. 1984 “Breast feeding” in Sci Am 250 pp. 35-41

Stuart-Macadam, P. & K.A. Dettwyler 1995 “Breastfeeding: Biocultural Perspectives”

Sugarman, J. & K.A. Kendall-Tackett 1995 “Weaning ages in a sample of American women who practice extended breastfeeding” in Clin Pediatr 34 pp. 642-647

Van den Boogaard C. et al 1991 “The relationship between breast-feeding and early childhood morbidity in a general population” in Family Medicine 23 pp. 510-515

Von Kries, et al 1999 “Breast feeding and obesity: cross sectional study” in BMJ 319 (7203) pp. 147–150

Weijers-Teerling 2008 (4) “Borstvoeding. Handleiding voor de zorgverlener”

WHO 2001 “The optimal duration of exclusive breastfeeding. A systematic review”

WHO & Unicef 2003 “Global strategy for infant and young child feeding”

Witters-Green, R. 2003 “Increasing breastfeeding rates in working mothers” in Fam Sys Health 21 pp. 415-434

Ash, B. 2013 “Evolution of breastfeeding as a public health issue” geraadpleegd op 09/04/2013 van http://www.health-e-learning.com/courses/breasted/10-be10

Dettwyler, K. 1999 “A natural age of weaning” geraadpleegd op 04/04/2013 van http://www.kathydettwyler.org/detwean.html

Fisher, D. et al 2013 “Breastfeeding after the first week” geraadpleegd op 09/04/2013 van http://www.health-e-learning.com/courses/breasted/7-be07

Greiner, T. sd “Sustained breastfeeding, complementation, and care” geraadpleegd op 05/04/2013 van http://archive.unu.edu/unupress/food/8F164e/8F164E06.htm

Kellymom 2011 “Breastfeeding past infancy. References” geraadpleegd op 04/04/2013 van http://kellymom.com/ages/after12mo/ebf-refs/

Smith, L.J. 2009 “Is there any point in breastfeeding longer than a year?” geraadpleegd op 04/04/2013 van http://www.bflrc.com/ljs/Breastfeedingbeyondayear.htm

Townsend, E. & N. J. Pitchford 2012 “Baby knows best? The impact of weaning style on food preferences and body mass index in early childhood in a case–controlled sample” geraadpleegd op 05/05/2013 van http://bmjopen.bmj.com/content/2/1/e000298.full

WHO 2013 “Global Strategy for Infant and Young Child Feeding” geraadpleegd op 04/04/2013 van http://www.who.int/nutrition/topics/global_strategy/en/index.html

Fastfood

Een maal per week, op zaterdag, zijn wij echte Belgen. Dan eten we friet! Zonder zout weliswaar en met verse rauwkost en biologische hamburgers. Maar toch redelijk fastfood. Voor ons gezin. Met mayonaise en curry-ketchup à volonté… De kinderen zijn er dol op!

Peuter eet enkel wat ze lekker vindt. Elke zaterdag hetzelfde: een grote berg frietjes, een wortel uit het vuistje en een kwartje komkommer. En halverwege de maaltijd wil ze bij me op schoot. Elke week opnieuw. Ze eet dan braaf haar bordje verder leeg. En daarna draait ze zich naar me om en vraagt liefjes: “Mama tinkeh?” … Want na een hele week school lopen is die zaterdag toch wel zalig! Dan mag je eindelijk nog eens gewoon gezellig bij mama drinken op de middag… Mooie traditie. Vindt zij.

De poppemie viert over enkele maanden haar derde verjaardag. Toch eens tijd om dat “mama tinkeh” overdag af te schaffen. Vind ik. Dus ik probeer: “Daar staat je glas, lieveke. Drink maar!” Waarna zij op smekende toon: “Mammaah, maar ik wil bij jóu drinken!” Zucht.

Normaalgezien is dit de start van een soort psychologisch heen-en-weer-spelletje. Soms win ik. En dan kan ik haar overtuigen om water of fruitsap te drinken. Maar even vaak wint zij. En dan krijgt ze gewoon borstvoeding.

Vandaag echter komt papa met een alternatieve oplossing op de proppen. “Wil je liever dit?” vraagt hij, een fles ice tea in de hoogte houdend. De dag voordien hebben de kinderen voor het eerst deze gesuikerde drank eens mogen proeven… na een miskoop van mijnentwege.

“Jaah!  Jaah!” roept ze enthousiast. En ze kan niet snel genoeg van mijn schoot klimmen om haar glas te pakken aan de andere kant van de tafel…

Ik sta perplex…! Gevloerd door ordinaire frisdrank, potjandorie!

© Borstvoeding Aardig 2021

Kort ziekenhuisverblijf en anesthesieadviezen bij het borstgevoede kind

Ik krijg af en toe de vraag hoe het nu eigenlijk zit met anesthesie en vastenperiode bij een baby of peuter die borstvoeding krijgt. Hieronder een overzicht van de algemene richtlijnen indien een kindje borstvoeding krijgt en kortstondig opgenomen wordt op de pediatrie-afdeling van een ziekenhuis.

Verblijf in het ziekenhuis
BabyFriendly Hospital Initiative
Handvest van de rechten van de gehospitaliseerde kinderen
Preoperatieve vastenperiode
Borstvoeding na de operatie
Melkproductie van de moeder
Bronnenmateriaal


Verblijf in het ziekenhuis

In het ziekenhuis dient men een omgeving te creëren die zoveel mogelijk aansluit op de huiselijke situatie. Je kindje wordt als een normaal kind behandeld en jullie als ouders mogen, indien medisch verantwoord, de gewone comfortzorg van thuis verder zetten. Dit zorgt ervoor dat jij en je kindje beter op elkaar reageren en minder angstig zijn. (Melnyk et al 2004)

Voor je kindje zouden tijdens de ziekenhuisopname de voedingen en het voedingspatroon zoveel mogelijk moeten aansluiten bij het patroon van de normale thuissituatie. (Riordan & Wambach 2010/4)

Als je kindje opgenomen wordt in een babyvriendelijke pediatrie-eenheid van het ziekenhuis, zal men normaalgezien met bovenstaande rekening houden. Het Babyfriendly Hospital Initiative van de World Health Organisation en Unicef is een kwaliteitslabel dat toegekend wordt aan ziekenhuizen die inspanningen leveren om de afdeling baby- en borstvoedingsvriendelijk te maken. Karakteristieken van een babyvriendelijke kinderafdeling zijn: (Riordan & Wambach 2010/4)

  1. Het ziekenhuis heeft een borstvoedingsbeleid op papier staan.
  2. Het ziekenhuis traint zijn personeel op borstvoedingsbegeleiding en – interventie. Alle medewerkers dienen hiervoor scholingen te volgen.
  3. Het ziekenhuis verschaft ouders geschreven en mondelinge informatie over de goede eigenschappen van borstvoeding.
  4. Het ziekenhuis geeft de mogelijkheid op ongelimiteerd voeden en stimuleert dus voeden op verzoek.
  5. Het ziekenhuis zorgt voor voorzieningen zodat een moeder kan kolven als de baby niet rechtstreeks aan de borst drinkt: borstkolf, kolfruimte, opslagplaats voor melk, lactatiekundige begeleiding indien gewenst.
  6. Het ziekenhuis geeft borstgevoede kinderen enkel leeftijdsgerelateerde of medisch noodzakelijke bijvoeding.
  7. Het ziekenhuis past alternatieve voedingsmethodes toe die het borstvoedingsbeleid niet in de weg staan, dus geen speentjes of flesjes.
  8. Het ziekenhuis geeft de mogelijkheid op 24u/24u rooming in voor moeder en kind. Moeder en kind worden niet gescheiden, ook niet voor onderzoeken of verpleegkundige of medische handelingen.
  9. Het ziekenhuis zorgt voor maaltijden en tussendoortjes voor de borstvoedende moeder.
  10. Het ziekenhuis zorgt voor een medicatie- en behandelingsschema dat de borstvoeding zo weinig mogelijk in de weg staat.
  11. Het ziekenhuis verschaft informatie over de mogelijkheden van borstvoedingsondersteuning en –begeleiding binnen en buiten het ziekenhuis, zowel tijdens de opname als na ontslag.
  12. Het ziekenhuis controleert dat het geschreven borstvoedingsbeleid effectief en efficiënt in de praktijk uitgevoerd wordt door alle ziekenhuismedewerkers en op alle afdelingen.

Ook het Handvest van de rechten van de gehospitaliseerde kinderen van de European Association for Children in Hospital en Unicef is zo’n kwaliteitslabel. Dit legt echter andere accenten in vergelijking met het Babyfriendly Hospital Initiative:

  1. Kinderen worden niet in een ziekenhuis opgenomen als de zorg die zij nodig hebben thuis, in dagbehandeling of poliklinisch kan worden verleend.
  2. Kinderen hebben het recht hun ouders of verzorgers altijd bij zich te hebben. Ook tijdens onderzoeken, bij verpleegkundige en medische handelingen, bij de voorbereiding en installatie in de operatiekamer en bij het ontwaken uit de verdoving.
  3. Ouders wordt accommodatie en de mogelijkheid tot overnachting naast het kind aangeboden.
  4. Kinderen en ouders hebben recht op informatie. De informatie wordt aangepast aan de leeftijd en het bevattingsvermogen van het kind.
  5. Kinderen en ouders hebben recht op alle informatie die noodzakelijk is voor het geven van toestemming voor onderzoeken, ingrepen en behandelingen.
  6. Kinderen worden in het ziekenhuis gehuisvest en verzorgd samen met kinderen in dezelfde leeftijd- en/of ontwikkelingsfase.
  7. Kinderen hebben recht op mogelijkheden om te spelen, zich te vermaken en onderwijs te genieten al naargelang hun leeftijd en lichamelijke conditie. Kinderen hebben recht op een verblijf in een stimulerende veilige omgeving waar voldoende toezicht is en die berekend is op kinderen van alle leeftijdscategorieën.
  8. Kinderen worden behandeld en verzorgd door medisch, verpleegkundig en ander personeel dat speciaal is opgeleid voor de zorg voor kinderen. Het beschikt over de kennis en de ervaring die nodig zijn om ook aan de emotionele eisen van het kind en het gezin tegemoet te komen.
  9. Kinderen hebben recht op verzorging en behandeling door zoveel mogelijk dezelfde personen, die onderling optimaal samenwerken.
  10. Kinderen hebben het recht met tact en begrip te worden benaderd en behandeld. Hun privacy wordt te allen tijde gerespecteerd.

Vraag dus bij een geplande opname van je kindje of het betreffende ziekenhuis één of beide labels behaald heeft. Op die manier verzeker je je kindje van de meest optimale begeleiding en verzorging.

Preoperatieve vastenperiode

Vooraleer je kindje onder narcose gaat, zal het een tijdje geen voeding mogen krijgen. Dit is om ademhalingsrisico’s ten gevolge van de anesthesie te  vermijden. Deze preoperatieve vastenperiode moet echter zo kort mogelijk gehouden worden.

Voor het bepalen van de duur van de vastenperiode dient men enerzijds rekening te houden met het reduceren van ademhalingsrisico’s ten gevolge van de anesthesie,  maar tegelijkertijd moet men ook het risico op uitdroging en hypoglycemie ten gevolge van het onthouden van voeding vermijden. (Riordan & Wambach 2010/4)

Voor zuigelingen heeft de American Society of Anesthesiologists daarom volgende richtlijnen opgesteld:

  • Heldere vloeistoffen tot 2 uur voor de narcose.
  • Moedermelk tot 4 uur voor de narcose. (Lawrence 2005, Cook-Sather & Litman 2006, Riordan & Wambach 2010/4)
  • Kunstvoeding en lichte maaltijd tot 6 uur voor de narcose.
  • Zware maaltijd tot 8 uur voor de narcose.

Sommige onderzoekers verkorten de preoperatieve borstvoedingsperiode zelfs nog meer en poneren dat  moedermelk tot 3 uur voor narcose de kindvriendelijkste handelswijze is. (Litman et al 1994, Schreiner 1994)

Scheiding van ouders en kindje dient altijd zo kort mogelijk gehouden worden, om stress bij beide te beperken. Je kan je borstgevoede babytje tijdens de preoperatieve vastenperiode troosten met een fopspeentje.  Je kan ook overwegen om je kindje te laten troosten door een andere vertrouwenspersoon van de familie, als je kindje jou te veel associeert met borstvoeding en je kindje niet meer bij je mag drinken. (Riordan & Wambach 2010/4)

Borstvoeding na de operatie

Postoperatief moet de borstvoeding zo snel mogelijk weer opgestart worden, van zodra de arts aangeeft dat orale voeding weer toegelaten is.  Er is geen enkele reden om moedermelk te gaan vervangen door glucosewater of om als eerste voeding glucosewater te geven. (Riordan & Wambach 2010/4) Dat betekent dat zuigelingen vaak al op de uitslaapkamer borstvoeding kunnen genieten. Met kunstvoeding en vaste voeding zal men echter langer moeten wachten.

Borstvoeding dient ook overwogen te worden als pijnreducerend middel na operaties. (Riordan & Wambach 2010/4) Het geven van borstvoeding kan troostend werken voor zowel je kindje als voor jou. Het geruststellende zuigen aan de borst kan de werking van pijnstillende medicatie ondersteunen. Onderzoek heeft immers uitgewezen dat borstvoeding tijdens en na een pijnervaring zorgt voor een verlaging van de hartslag, voor een kortere periode van huilen en voor lagere pijnscores in vergelijking met kinderen die geen borstvoeding kregen onder dezelfde omstandigheden. (Shah et al 2006)

Melkproductie van de moeder

Indien je kindje tijdelijk niet bij jou aan de borst kan drinken, zal je je melk dienen af te kolven. Idealiter minstens even vaak als dat je kindje bij jou zou drinken. Die afgekolfde melk kan aan het kindje gegeven worden wanneer de arts daar de toestemming voor geeft, maar kan ook bewaard worden voor later.


Bronnenmateriaal

Cook-Sather, S.D. and R.S. Litman (2006) “Modern fasting guidelines in children” in Best Prac Res Clin Anaesthesiol 20/3:471-481

Lawrence, R. (2005) “Lactation support when the infant will require general anesthesia: assisting the breastfeeding dyad in remaining content through the preoperative fasting period” in J Hum Lact 21/3:355-357

Litman, R. et al. (1994) “Gastric volume and pH in infants fed clear liquids and breast milk prior to surgery” in Anesth Analg 79:482-485

Melnyk, B. et al. (2004) “Creating opportunities for parent empowerment: program effects on the mental health and coping outcomes of critically ill young children and their mothers” in Pediatrics 113/6:597-607

Riordan, J. and K. Wambach (2010/4) “Breastfeeding and human lactation

Schreiner, M. (1994) “Preoperative and postoperative fasting in children” in Ped Clinics N Amer 4/1:111-120

Shah, P.S. et al. (2006) “Breastfeeding or breast milk for procedural pain in neonatesCochrane Database Syst Rev 3:CD004950

Richtlijnen van de American Society of Anesthesiologists (1999) inzake preoperatief vasten bij zuigelingen

http://www.uzleuven.be/sites/default/files/kindergeneeskunde/kindvriendelijk_ziekenhuis_brochure.pdf (geraadpleegd op 3 april 2012)

© Borstvoeding Aardig 2021

Moedermelkdonatie

Vraagmoeder
Medicatie
Borstoperatie
Te weinig klierweefsel
Niet live drinken
Adoptie
Zwangerschap
Ziekte
Donormoeder
Zuigelingenvoeding
Adviezen
Nadelen van kunstvoeding
Formal en informal milksharing
Nederlandse Moedermelkbank
Moedermelk Netwerk
Informal milksharing
Vergoeding
Afkolven, bewaren en opwarmen van moedermelk
Afkolven
Bewaren
Transport
Pasteurisatie
Opwarmen
Counceling
Conclusie

——————————————————-

Moeders die de baby van een ander voeden, door hem live aan te leggen of door afgekolfde melk te doneren, het is iets van alle tijden en culturen. Het is dan ook jammer dat informele moedermelkdonatie, sinds het ontstaan van kunstmatige zuigelingenvoeding eind 19de eeuw, langzaamaan in de taboesfeer is geraakt en de officiële Belgische en Nederlandse melkbanken in de loop van de vorige eeuw één voor één de deuren sloten. Moedermelk is en blijft immers de normale zuigelingenvoeding. Zijn er omstandigheden waarin een baby niet live kan drinken bij zijn moeder, dan zou kolfmelk van de eigen of een andere moeder als eerste alternatief naar voren geschoven moeten worden.

Dit artikel draagt bij aan het bespreekbaar maken van moedermelkdonatie voor zuigelingen. Waarom is live borstvoeding geven soms niet mogelijk of niet wenselijk? Wie kan donor worden? Waarom is donormelk te verkiezen boven kunstvoeding? Welke vormen van moedermelkdonatie bestaan er? Wat zijn de beste gebruiksomstandigheden van afgekolfde melk? Enzovoort.

Vraagmoeder


Er zijn verschillende omstandigheden te noemen waarbij het niet mogelijk of niet wenselijk is dat een moeder haar kindje (volledig) zelf voedt. Als afgekolfde melk van de eigen moeder geen uitkomst biedt of niet voldoende blijkt, dan kan donormelk een oplossing zijn. Enkele voorbeeldsituaties:

Medicatie

Neemt de moeder medicatie, dan gaat deze vaak in kleine hoeveelheden over in de moedermelk. Dat hoeft niet schadelijk te zijn voor de baby. De soort medicatie, de leeftijd en het gewicht van de zuigeling, de hoeveelheid medicinale stof in de moedermelk, de medicinale opname in het maagdarmstelsel van moeder en kind, het aantal voedingen, het zijn allemaal factoren waarmee rekening dient gehouden te worden. Beslist een arts dat medicatie noodzakelijk is, dan moet er in de eerste plaats gezocht worden naar een geneesmiddel dat samengaat met borstvoeding. Is dat niet voorhanden en is de moeder bijgevolg (tijdelijk) verplicht te stoppen met het geven van live borstvoeding, dan kan donormelk overwogen worden. Is het medicatiegebruik slechts tijdelijk dan kan de moeder haar melkproductie in stand houden door te kolven en haar verontreinigde kolfmelk weg te gooien gedurende de periode dat ze medicatie gebruikt.

Borstoperatie

Soms heeft de moeder een borstoperatie of -amputatie ondergaan in het verleden die de borstvoeding bemoeilijkt of belemmert. De soort operatie en de impact ervan op het borstweefsel bepaalt voor een groot stuk of borstvoeding geven nog mogelijk is en of de melkproductie nog volledig op gang kan getrokken worden. Donormelk als aanvulling of alternatieve voeding kan dan een oplossing bieden.

Te weinig klierweefsel

Het komt maar heel zelden voor, maar soms heeft een vrouw eenvoudigweg te weinig klierweefsel om haar melkproductie volledig op gang te trekken. Als lactatiekundige begeleiding geen voldoende opbrengstvergroting teweeg brengt, dan kan een aanvulling met donormelk overwogen worden.

Niet live drinken

In bepaalde omstandigheden, zoals bij een vroeggeboorte, is het kindje soms (nog) niet in staat om aan de borst te drinken. De moeder kan haar melk dan afkolven. Is haar melkproductie niet voldoende, dan kan deze tijdelijk aangevuld worden met donormelk.

Ook als een (oudere) zuigeling op de intensive care terechtkomt is live voeden niet altijd mogelijk en dient soms tijdelijk overgeschakeld te worden op kolfmelk.

Bij bepaalde handicaps waarbij het kindje problemen ondervindt met de spierspanning (hypertonie, hypotonie) of bij een ernstige gelaatsafwijking zoals een dubbelzijdige schisis kan live voeden erg moeilijk verlopen. Lactatiekundige begeleiding is in dergelijke gevallen een must. Lukt het live voeden niet, ondanks de deskundige begeleiding, dan kan afgekolfde melk van de eigen moeder als voedingsoptie voorgesteld worden, eventueel aangevuld met donormelk als de moeder niet voldoende voeding bij elkaar gekolfd krijgt.

Adoptie

Voor een kind dat geadopteerd wordt en nog op zuigelingenleeftijd is, kan de adoptiemoeder toch de melkproductie op gang brengen met de hulp van een lactatiekundige. Als (geïnduceerde) relactatie niet lukt of geen optie is, dan is donormelk een gezondere melkkeuze dan kunstvoeding.

Zwangerschap

Als een moeder opnieuw zwanger wordt tijdens de lactatieperiode, dan bestaat de kans dat ze in de loop van de zwangerschap een melkterugloop ervaart. Het is erg moeilijk om in dergelijke omstandigheden de melkproductie weer op te krikken, omdat de zwangerschaphormonen dit tegenwerken. Als het gezoogde kind jonger is dan een jaar en/of nog niet veel bijvoeding krijgt, kan een tijdelijke aanvulling met donormelk een oplossing zijn tot aan de bevalling. Na de bevalling zal het principe van vraag en aanbod ervoor zorgen dat de moeder voldoende melk aanmaakt voor beide kinderen en is aanvulling met donormelk niet meer nodig.

Ziekte

Bij bepaalde ziektes wordt het geven van borstvoeding afgeraden omdat er besmettingsgevaar dreigt via de moedermelk. Voor een moeder die bijvoorbeeld besmet is met HIV is borstvoeding geven in westerse landen meestal geen optie.

Ook als een moeder kampt met een overmatig alcohol- of druggebruik wordt het zelf voeden van de baby afgeraden. Donormelk kan dan overwogen worden, naast andere vormen van (gezins)begeleiding.

Donormoeder


Een moeder die zich vrijwillig opgeeft om andermans kind live te voeden of extra melk af te kolven, moet in goede algemene gezondheid verkeren en bereid zijn een medische test te ondergaan als de vraagmoeder, het moedermelk netwerk of de melkbank daar om vraagt. De donormoeder gebruikt geen medicatie op permanente basis, geen recreatieve drugs en rookt niet. Haar alcoholgebruik is laag en ook het drinken van cafeïnerijke dranken blijft beperkt. Als de donormoeder plots ziek wordt en/of medicatie moet gebruiken, kan zij tijdelijk geen melk doneren.

Het kind dat de donormoeder zelf voedt is jonger dan één jaar oud of heeft ongeveer dezelfde leeftijd als dat van de vraagmoeder, alhoewel ook bij een groter leeftijdsverschil donormelk te verkiezen is boven kunstvoeding.

Uiteraard moet de donormoeder ook in de omstandigheden verkeren om een bijkomend kind (gedeeltelijk) zelf te voeden of extra melk af te kolven. Het is niet de bedoeling dat haar fysieke, emotionele of familiale situatie ernstige gevolgen ondervindt van de melkdonatie.

Zuigelingenvoeding

Adviezen

De WereldGezondheidsOrganisatie stelt dat wereldwijd alle betrokken partijen zoveel mogelijk inspanningen zouden moeten doen om kinderen toegang te geven tot moedermelk. Zij raden moeders aan om hun babytje zes maanden exclusief borstvoeding te geven en daarna de borstvoeding te continueren, in combinatie met vaste voeding,  totdat het kindje minstens twee jaar oud is. Moeder en kind moeten de kans krijgen om door te gaan met borstvoeding zolang zij zich daar beide goed bij voelen. De natuurlijke speenleeftijd van een mensenkind ligt immers ergens tussen de twee en de zeven jaar oud, met een wereldwijd gemiddelde van iets meer dan vier jaar oud.

Ook de American Academy of Pediatrics raadt aan om babytjes zes maanden exclusief borstvoeding te geven en daarna moedermelk te combineren met vaste voeding tot minstens de eerste verjaardag. De AAP stelt expliciet dat er geen maximumleeftijd voor borstvoeding is en dat er geen enkel wetenschappelijk bewijs bestaat voor mogelijke nadelige gevolgen op psychologisch of ontwikkelingsvlak als een kind van drie jaar of ouder borstvoeding krijgt.

Zowel de WereldGezondheidsOrganisatie als de American Academy of Pediatrics raden moeders aan om hun zuigeling zoveel mogelijk live borstvoeding te geven. Is live voeden niet mogelijk, dan is kolfmelk van de eigen moeder de tweede optie. Als derde mogelijkheid wordt donormelk van een andere moeder genoemd en pas als allerlaatste optie kan kunstvoeding overwogen worden.

Nadelen van kunstvoeding

Geen borstvoeding geven houdt zowel voor de baby als voor de moeder gezondheidsrisico’s in.
Bovendien is kunstvoeding, in vergelijking met borstvoeding, een stuk belastender voor maatschappij en milieu. Als een zuigeling niet in de mogelijkheid is om live aan de borst te drinken, dan is kolfmelk van de eigen of een andere moeder dan ook te verkiezen boven kunstvoeding.

Enkele belangrijke nadelen van kunstvoeding voor de gezonde voldragen baby op een rijtje:

Kunstvoeding is minder rijk van samenstelling in vergelijking met moedermelk. Kunstvoedingsfabrikanten voegen aan hun product wel bepaalde stoffen, zoals vitamines en mineralen, toe die ook in moedermelk voorkomen en waarvan bewezen is dat ze de gezondheid van de zuigeling ten goede komen. Die toegevoegde stoffen zijn echter van kunstmatige oorsprong en worden door het babylijfje minder goed opgenomen dan hun natuurlijke tegenhanger uit moedermelk. Bij de bereiding van kunstvoeding kan de hoeveelheid ervan ook verminderen. Daardoor hebben baby’s die kunstvoeding krijgen meer kans op bloedarmoede en ijzertekorten.

Om dergelijke tekorten op te vangen gaat de fabrikant dan weer te veel vitamines en mineralen toevoegen aan zijn product, wat de verwerking onnodig zwaar maakt voor baby’s organen. Omdat de meeste mineralen ook nog eens uit zouten bestaan kan die toevoegingsoverschot ervoor zorgen dat kunstgevoede baby’s een grotere behoefte hebben aan vocht en dus ook een grotere kans op uitdroging bij ziekte.

Moedermelk heeft al die samenstellingsmoeilijkheden niet en is veel evenwichtiger van samenstelling in vergelijking met kunstvoeding. Alle voedingsstoffen in moedermelk worden optimaal opgenomen, zodat een te veel niet nodig is, wat een stuk minder belastend is voor baby’s organen.

Moedermelk bevat levende antistoffen tegen allerlei ziektekiemen, zowel van virale als van bacteriële oorsprong, en bevat stoffen die de natuurlijke afweer van het kind helpen opbouwen. Kunstvoeding bevat deze stoffen niet. Een baby die tijdens zijn eerste levensjaar kunstvoeding krijgt, is dan ook slechter beschermd tegen diverse ziektes zoals luchtweginfecties, spijsverteringsziektes, urineweginfecties, hersenvliesontsteking, enzovoort.

Daarnaast versterken de beschermingsbestanddelen van moedermelk vaak elkaars werking en helpen ze het effect van vaccinaties verbeteren. Dat versterkingseffect heb je bij kunstvoeding niet. Baby’s die kunstvoeding krijgen, zijn dan ook gemiddeld meer en ernstiger ziek dan borstgevoede kinderen. Ze worden vaker opgenomen in het ziekenhuis en verblijven daar ook langer.

Zelfs op latere leeftijd heeft een kunstgevoede baby meer kans op gezondheidsproblemen. Bijvoorbeeld een grotere kans op het ontwikkelen van allerhande allergieën, reuma, diabetes, multiple sclerose, obesitas, hart- en vaatziektes, enzovoort. Krijgt een borstgevoede baby toch last van bijvoorbeeld allergieën, dan zijn de klachten vaak minder ernstig dan wanneer hij met kunstvoeding zou gevoed zijn.

Formal en informal milksharing

Nederlandse Moedermelkbank

Zowel de WereldGezondheidsOrganisatie als de American Academy of Pediatrics stelt dat alle zuigelingen, maar in het bijzonder te vroeg geborenen recht hebben op het krijgen van moedermelk. Kunstvoeding heeft, zeker voor deze allerzwaksten, immers specifieke nadelen: een grotere kans op het ontstaan van necrotiserende enterocolitis, een slechtere longrijping, een lagere ijzeropname, een ongunstige beïnvloeding van de botdichtheid en een gebrek aan levende stoffen, zoals afweercellen. Daarnaast blijven de algemene nadelen van kunstvoeding uiteraard ook gelden voor te vroeg geborenen.

Moeders van te vroeg geborenen worden dan ook sterk aangemoedigd om borstvoeding te geven of af te kolven als live voeden (nog) niet lukt. Niet al deze moeders zijn echter in staat om vanaf het begin voldoende melk te produceren voor hun kindje. Anderen willen wel borstvoeding geven, maar zien zich door omstandigheden zoals ziekte of medicatiegebruik (tijdelijk) genoodzaakt om hun kindje te voeden met kunstvoeding. In beide gevallen zou donormelk een oplossing kunnen zijn.

Vanuit die gedachte is men een aantal jaar geleden dan ook gestart met de oprichting van een moedermelkbank in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. De organisatie van de Nederlandse Moedermelkbank werd eind 2010 overgenomen door het Vrij Universitair Medisch Centrum (VUmc) Amsterdam. Sinds mei 2011 is men aan het VUmc gestart met het screenen van donormoeders en verzamelt een koeriersdienst ook effectief donormelk in bij gescreende donormoeders in de regio Rotterdam-Amsterdam. Donormoeders buiten deze regio worden verwacht hun melk zelf naar het medisch centrum te brengen.

De moedermelk die gedoneerd wordt aan de Nederlandse Moedermelkbank wordt voorlopig enkel in het kader van wetenschappelijk onderzoek gebruikt, waarbij men de effecten van donormelk gaat vergelijken met deze van kunstvoeding. De melk wordt aangeboden aan de zuigelingen die meedoen aan het onderzoek en die opgenomen werden op de deelnemende Intensive Care Neonatologie-afdelingen, verspreid over heel Nederland. Ondertussen heeft het onderzoek uitgewezen dat donormelk te verkiezen is boven kunstvoeding. Het is dan ook de bedoeling dat op termijn de opgeslagen melk beschikbaar zal zijn voor alle Nederlandse pasgeborenen die geen melk van hun  eigen moeder kunnen ontvangen; waarbij dan prioriteit zal gegeven worden aan prematuur geboren en erg zieke babytjes.

Moedermelkdonatie via een melkbank is een vorm van formal milksharing, waarbij strenge controles van kracht zijn. Donormoeders doorlopen een hele procedure (aanmelding via mail, telefonisch intakegesprek, live keuringsgesprek, bloedafname, instructiefilms bekijken en naslagwerk lezen) vooraleer ze hun melk effectief kunnen schenken aan de melkbank. Zowel de donormoeders als de melk die ze doneren worden grondig medisch onderzocht op mogelijke virussen en bacteriën om overdracht van ziektes uit te sluiten. Een donormoeder ondergaat elke drie maanden opnieuw een bloedcontrole en haar melk wordt zelfs bij elke donatie opnieuw getest.

Een moeder die haar melk wil doneren aan de Nederlandse Moedermelkbank moet helemaal gezond zijn, mag geen medicatie nemen en ook absoluut geen recreatieve drugs gebruiken of gebruikt hebben. Haar alcohol-, cafeïne-, kruidenpreparaten- en vitaminepreparaten-verbruik moet laag tot zeer laag zijn, ze mag geen vermageringsdieet volgen en tijdens haar hobby of werk niet in aanraking komen met gevaarlijke stoffen. Melk in melkbanken wordt immers vaak gepoold, waardoor de voeding voor één zuigeling kan bestaan uit melk van verschillende donoren. Om te vermijden dat zo’n voeding een cocktail wordt van verschillende kleine hoeveelheden van allerhande medicijnen en gifstoffen moet donormelk dus zo zuiver mogelijk gehouden worden.

De Nederlandse Moedermelkbank legt geen minimum- of maximumhoeveelheden op voor donatie. Donormelk moet wel direct na het afkolven ingevroren worden en de donormoeder dient wekelijks de temperatuur van haar diepvries te controleren. Binnen de vier weken na het afkolven wordt de melk bij het VUmc verwacht.

Als een moeder haar melk doneert aan de Nederlandse Moedermelkbank, dan wordt deze steeds gepasteuriseerd. Door de verhitting tijdens het pasteurisatieproces gaat een deel van de goede eigenschappen van rauwe moedermelk verloren, maar zelfs dan blijft donormelk een prima zuigelingenvoeding met een sterke voedingswaarde en afweercapaciteit, die niet te vinden is in kunstvoeding.

Moedermelk Netwerk

Het Moedermelk Netwerk verzamelt geen donormelk, maar is een databank waarin Nederlandse en Vlaamse donor- en vraagmoeders aan elkaar gelinkt worden op regionaal vlak.

Een melkvraag aan het Moedermelk Netwerk moet steeds vergezeld worden van een attest van iemand uit de gezondheidssector, zoals een arts, een lactatiekundige of een vroedvrouw/verloskundige. En de donormoeder moet akkoord gaan met een bloedonderzoek om na te kijken of ze gezond en vrij van ziektekiemen is en een uitgebreide anamnese over haar leefwijze en voedingsgewoontes ondergaan. Als bloedonderzoek (hepatitis B en C, HIV 1 en 2, CMV, syfilis en transaminase screening)  en anamnese gunstig uitvallen wordt er in haar omgeving een moeder gezocht die vragende partij is voor donormelk. De vraagmoeder zorgt dan voor de bewaarmaterialen en regelt het transport van de moedermelk. Het Moedermelk Netwerk bezorgt beide partijen een geschreven protocol over hoe de donormelk moet behandeld worden en biedt, indien gewenst, lactatiekundig advies aan voor zowel donor- als vraagmoeder.

Moedermelkdonatie via het Moedermelk Netwerk is een vorm van semi-formal milksharing. Het netwerk eist een bloedtest en anamnese van de donormoeder, maar het opstellen van verdere afspraken of bijkomende voorwaarden laat het netwerk over aan vraag- en donormoeder. Het Moedermelk Netwerk voorziet wel een aantal sterk aanbevolen richtlijnen met betrekking tot het afkolven, de bewaring en het vervoer van de moedermelk.

De donormelk wordt dus niet aan het netwerk zelf geschonken, maar rechtstreeks aan de vraagmoeder. Dat maakt dat de melk niet bacterieel getest wordt, zoals bij melkbanken wel gebeurt.

Heb je een voorraadje melk in je diepvries steken of kamp je met een overproductie waar je geen weg mee weet, dan kan je er dus voor kiezen om die melk aan het Moedermelk Netwerk te schenken. Uit veiligheids- en hygiëneoverwegingen wordt vraagmoeders wel aangeraden om oude melk  te pasteuriseren.

Informal milksharing

Men kan op verschillende manieren aan informeel melkdelen doen. De eenvoudigste manier is wanneer iemand het kindje van een kennis of familielid eenmalig of gedurende een langere periode voedt of kolfmelk afstaat. Via internet bestaan er ook heuse virtuele gemeenschappen waar men melk kan aanbieden of vragen, bijvoorbeeld initiatieven als Human Milk for Human Babies (HM4HB) of Eats on Feats. Via Facebook kan je op zoek gaan naar een lokaal initiatief en daar je melkvraag of –aanbod posten. Heb je een match gevonden met iemand, dan maak je via privéberichtjes verdere afspraken, bijvoorbeeld over hoe de donormelk bij de vraagmoeder zal terechtkomen. Op de concrete uitwisseling, die op vrijwillige basis gebeurt, is geen externe controle, maar een handeltje drijven in moedermelk via deze internetgemeenschappen wordt niet gewaardeerd.

Het Moedermelk Netwerk in Nederland en Vlaanderen werkt sinds kort via een uitgebreid online anamnese-formulier, waarbij de hygiène- en uitwisselingsprocedure en protocols verplicht moeten doorgenomen worden. Het zoeken van een match gebeurt via een Facebook-groep, waarbij men pas toegelaten wordt tot de groep na het doorlopen van de hele toelatingsprocedure. Let op: Er zijn verschillende (Nederlandstalige) Facebook-groepen actief voor informal milksharing, maar de groep van het Moedermelk Netwerk is de enige groep die werkt volgens strenge protocols en die onder leiding staat van twee lactatiekundigen IBCLC, met name Chella Verhoeven (MoM&e) en Katrien Nauwelaerts (Borstvoeding Aardig). Zij verzekeren lactatiekundige begeleiding, een strenge controle en een klachtenprocedure. Daarmee zijn ze een buitenbeentje in de informal milksharing-wereld en leunen ze aan bij de werkwijze van de formal milksharing-initiatieven.

Bij gewone informal milksharing worden van bovenaf geen protocols opgelegd inzake hygiënische behandeling van de melk en controle op mogelijke ziektekiemen, zoals HIV 1 en 2, hepatitis B en C, syfilis, HTLV en CMV , of andere giftige stoffen zoals medicatie of drugs. Informeel melkdelen gebeurt dan ook op basis van vertrouwen. Ben je donormoeder dan beslis je zelf of je ingaat op de vraag en de voorwaarden van een vraagmoeder en hoeveel melk je aanbiedt. Ben je vraagmoeder dan stel je je eigen voorwaarden op en beslis je zelf of je de gedoneerde melk pasteuriseert of niet.

Alhoewel ze erg klein zijn, zijn aan informal milksharing dus enkele mogelijke risico’s verbonden, wat dan ook de reden is voor sommige organisaties, zoals de American Academy of Pediatrics, om deze vorm van moedermelkdonatie af te raden. Met pasteurisatie in de vorm van flash-heating kan men echter de gezondheidsrisico’s, zoals een mogelijke overdracht van ziektekiemen, voor de zuigeling sterk verkleinen. Ook na pasteurisatie bevat moedermelk nog voldoende voedingswaarde en afweercapaciteit om te verkiezen boven kunstvoeding. De WereldGezondheidsOrganisatie moedigt moedermelkdonatie dan ook aan, ook als deze via informele weg gebeurt.  De kans op een kleine verontreiniging met medicatie, alcohol, nicotine, etcetera, van informeel uitgewisselde donormelk is nog steeds vele malen kleiner dan de kans op de mogelijke gezondheidsrisico’s die kunstvoeding met zich meebrengt.

Vergoeding

Moedermelkdonoren worden normaalgezien niet betaald. Bij melk waarvoor geld betaald wordt, bestaat immers de kans dat ermee geknoeid is of dat de donormoeder niet helemaal eerlijk is over haar gezondheidstoestand of leefwijze. Het gratis verstrekken van donormelk  geeft met andere woorden een bijkomende garantie op melk die vrij is van ziektekiemen en gifstoffen. Het is dus niet de bedoeling dat vrouwen een handeltje gaan opzetten met hun melk. Moedermelkdonatie moet een vorm van liefdadigheid blijven en niet uit zijn op winstbejag.

Onkosten die de donormoeder maakt, worden echter wel vergoed. De Nederlandse Moedermelkbank van het VUmc betaalt de noodzakelijke medische controles, stelt afkolfapparatuur, opvangmateriaal, flesjes en etiketten gratis ter beschikking van de donormoeders en haalt de donormelk via een koeriersdienst op of betaalt de reiskosten van de donormoeder terug. Ook het Moedermelk Netwerk zorgt voor een terugbetaalsysteem van de medische controles, de flesjes en de reiskosten als de donormoeder haar melk zelf brengt naar de vraagmoeder. Bij informele melkdonatie bepalen donormoeder en vraagmoeder in onderling overleg hoe en in welke mate de onkosten vergoed zullen worden.

Afkolven, bewaren en opwarmen van moedermelk


Om de voedingswaarde en de afweercapaciteit van moedermelk zoveel mogelijk te behouden, moet het afkolven, bewaren en opwarmen ervan in zo gunstig mogelijke omstandigheden gebeuren.

Afkolven

Afkolven moet in de eerste plaats hygiënisch gebeuren. De donormoeder wast zich dagelijks, waarbij ze haar borsten afspoelt met water. Vooraleer ze gaat kolven, maakt ze haar polsen, handen en vingernagels grondig schoon met water en zeep. Afdrogen gebeurt met een schone handdoek of met papieren wegwerpmateriaal.

Ook de onderdelen van het kolfapparaat die in contact komen met de melk, evenals de luchtslangen bij sommige kolfapparaten, worden voor elk gebruik schoongemaakt in een heet sopje, afgespoeld onder heet stromend water en één maal daags uitgekookt, gesteriliseerd of afgewassen in de vaatwasser op minstens 65°C. Alle onderdelen worden na het afwassen of uitkoken/steriliseren gedroogd aan de lucht en niet afgedroogd met een handdoek.

Het eerste straaltje melk wordt met de hand gekolfd en weggegooid. Daarna kolft men verder met de hand of met een kolfapparaat. Tips om het kolven te vergemakkelijken vindt men op https://borstvoeding.aardig.be/borstvoedingstips/kolven/.

Bewaren

Moedermelk bewaart men het best in een afsluitbare plastieken of glazen container, die goed schoon is en bij voorkeur gesteriliseerd of uitgekookt.  Men gebruikt geen poly-ethyleen (PET)-plastic als container en plastieken bewaarcontainers zijn best bisfenol A (BPA)-vrij. De melkcontainer mag niet helemaal gevuld worden, er moet twee tot drie centimeter plaats gelaten worden tot de rand. Portioneer de melk met 50-120ml per container.

Hoe langer men moedermelk bewaart, hoe meer kans men heeft dat de voedingswaarde en de afweercapaciteit gedeeltelijk verloren gaan. Hou de bewaartijd dus zo kort mogelijk. Voor eigen gebruik is verse of gekoelde melk te prefereren boven ingevroren melk. Verse melk kan vijf tot zes uur veilig bewaard blijven op kamertemperatuur (19-26°C) en zo’n vier-vijf dagen lang in de koelkast (< 4°C). Gepasteuriseerde melk moet onmiddellijk ingevroren worden. Doet men dat niet, dan bewaart men ze in de koelkast en biedt ze binnen de 24u aan de zuigeling aan. Na pasteuriseren zijn de meeste anti-infectueuze eigenschappen van moedermelk immers vernietigd en treedt er snel bacterievorming op bij bewaring in de koelkast, vandaar dat men gepasteuriseerde melk zo snel mogelijk aan de zuigeling moet aanbieden of onmiddellijk dient in te vriezen.

Ga je je melk doneren, dan geniet ingevroren melk de voorkeur. Invriezen dient binnen de 24u na het afkolven te gebeuren, op voorwaarde dat de melk onmiddellijk na het afkolven in de koelkast geplaatst werd. Bewaren van moedermelk in de diepvriezer kan veilig tot minstens twaalf maanden lang op -18°C tot -20°C. Ingevroren melk die in de koelkast geplaatst werd, dient na volledige ontdooiing binnen de 24u aan het kindje aangeboden worden.

Melk die binnen een tijdsbestek van 24u afgekolfd werd en onmiddellijk in de koelkast geplaatst werd, mag samen gegoten worden in één container. Voor de bewaringstermijnen mag men enkel rekening houden met het tijdstip van de eerste afgekolfde melkportie.

Verse moedermelk mag bij een ingevroren portie gevoegd worden op voorwaarde dat de laatst afgekolfde melk minstens een uur lang in de koelkast geplaatst werd en kleiner in hoeveelheid is dan de reeds ingevroren portie.

Transport

Gaat men melk transporteren, dan mag de koelketting niet doorbroken worden. Dat betekent dat afgekolfde melk in een koelbox dient vervoerd te worden, met koelelementen tussen de containers. Ingevroren melk mag tijdens het vervoer niet ontdooien, ook niet gedeeltelijk.

Pasteurisatie

Om mogelijke virussen, bacteriën en schimmels in moedermelk te desactiveren en tegelijkertijd de voedingswaarde en afweercapaciteit van moedermelk relatief goed te behouden, kan men melk gaan pasteuriseren. Er bestaan verschillende pasteurisatiemethodes, twee eenvoudige voorbeelden:

Flash-heating
Een methode die men makkelijk thuis kan uitvoeren en waarbij relatief weinig goede eigenschappen van moedermelk vernietigd worden, heet flash-heating of high-temperature short-time pasteurization. Hierbij gaat men de melk gedurende 5-15 seconden op een temperatuur van ongeveer 72°C houden. In een huis-tuin-en-keuken-setting bekomt men dit door containers met 50-150ml moedermelk au bain marie in een pan met koud water te plaatsen, waarbij het water net iets hoger staat dan de melk. Breng nu het water aan de kook op een hoog vuur. Van zodra het water in de pan kookt, haalt men de pan van het vuur en laat men het water afkoelen, met de melkcontainers er nog in. Eens op kamertemperatuur is de moedermelk klaar voor gebruik of invriezing.

Pretoria pasteurisatie
Ook de pretoria pasteurisatie van moedermelk is een eenvoudige methode die thuis gemakkelijk toegepast kan worden. De melk wordt gedurende minstens 10 minuten op een gemiddelde temperatuur van 56-62°C gehouden. In de praktijk betekent dit dat men een hoeveelheid water aan de kook brengt en de pan dan van het vuur haalt. Onmiddellijk na het koken plaatst men de afgesloten containers met verse of ontdooide moedermelk 15 minuten lang au bain marie in het gekookte water. Het water komt daarbij op hetzelfde niveau als de melk in de container. Na het pasteuriseren wordt de melk snel afgekoeld onder koud stromend water of in de diepvriezer, waarna het gereed is voor gebruik of verdere invriezing.

Opwarmen

Vooraleer men afgekolfde melk gaat behandelen, dient men eerst de polsen, handen en vingernagels grondig schoon te maken met water en zeep. Afdrogen gebeurt met een schone handdoek of met papieren wegwerpmateriaal.

Ingevroren moedermelk wordt bij voorkeur langzaam ontdooid. Bij het opwarmen voor de voeding dienen hotspots in de melk vermeden te worden. Zowel au bain marie als met een flessenwarmer dient de opwarming dus geleidelijk en gelijkmatig te gebeuren, op een lage opwarmstand. Moedermelk mag nooit rechtstreeks in een pan op het vuur opgewarmd worden en ook het gebruik van een magnetron wordt afgeraden, omdat de kans op hotspots en verlies van voedingsstoffen daarbij te groot is. Na volledige ontdooiing moet de melk zo snel mogelijk aan de zuigeling aangeboden worden (ten laatste binnen de 12 uur na volledige ontdooiing).

Afgekolfde melk kan na verloop van tijd zepig gaan ruiken, dat heeft echter geen invloed op de kwaliteit van de moedermelk. Ook de opsplitsing in een witromige bovenlaag en een waterigere onderlaag is normaal. Zwenk de melk even na het opwarmen, zodat beide lagen zich weer mengen met elkaar.

Niet opgedronken, maar reeds opgewarmde melk mag niet meer opnieuw opgewarmd worden en dient binnen het uur opgedronken te worden, anders is ze niet meer geschikt voor consumptie en moet helaas weggegooid worden of verwerkt als badmelk of flensjes voor oudere broers of zusjes. Is de melk enkel bewaard, maar nooit gepasteuriseerd, dan kan pasteurisatie en opnieuw invriezen wel. Voor de werkwijze, zie hierboven.

Counceling


Als een moeder aangeeft dat ze onvoldoende melk aanmaakt voor haar kindje(s) is het in de eerste plaats aangewezen om haar uitleg te geven over het principe van vraag en aanbod en tips te verschaffen hoe ze de melkproductie kan verhogen.

In het geval dat bijvoeding noodzakelijk is, moet een zorgverlener het Nederlandse Moedermelk Netwerk, dat ook in Vlaanderen actief is, kenbaar maken als mogelijkheid, zodat de vraagmoeder goed geïnformeerd een keuze kan maken tussen donormelk of kunstvoeding. De moeder wijzen op mogelijke afspraken en veiligheidsmaatregelen die de gezondheidsrisico’s voor de zuigeling tot een minimum beperken is uiteraard een must.

Conclusie


Moedermelkdonatie is vandaag de dag vrijwel onbekend bij hulpverleners en ouders van jonge kinderen. Het is echter een prima manier om kinderen de goede eigenschappen van moedermelk mee te geven als de eigen moeder (tijdelijk) niet in staat is om borstvoeding te geven of haar melk af te kolven. Moedermelkdonatie is in bijna alle gevallen te verkiezen boven kunstvoeding. Bij melkdonatie die op een verantwoorde manier gebeurt blijven de gezondheidsrisico’s heel beperkt. Gonneke Van Veldhuijzen-Staas, één van Nederlands bekendste lactatiekundigen en oprichtster van Eurolac Lactatiekunde, verwoordt het zo:

“De risico’s van het delen van moedermelk kunnen vrijwel volledig worden ingedamd door veilig te werken bij het verzamelen, bewaren en geven van de melk. Een groot deel van de gevaren van kunstvoeding zijn inherent aan de kunstvoeding zelf en kunnen door zorgvuldig handelen niet worden beperkt. Overheden en (borstvoeding-) organisaties die zich sterk keren tegen informele vormen van het delen van moedermelk, zouden zich beter kunnen richten op het promoten van veilige manieren om dit te doen en het voorlichten over de reële en niet te vermijden gevaren van kunstvoeding.” (https://eurolac.blogspot.com/2011/05/angst-is-een-slechte-raadgever.html)

Bronnenmateriaal

Bishop N.J. e. a. “Early diet of preterm infants and bone mineralization at age five years” in Acta Paediatrica 1996 (85), blz. 230-236
Corpeleijn, W.E. en J.B. Van Goudoever “Donormelkbanken” in Anten-Kools, E.J. e.a. (eds.) Een professionele kijk op borstvoeding, 2011, blz. 226-230
De Kok, S. “Moedermelkdonatie” in Borstvoeding Vandaag 2011 (3), blz. 4-5
Dettwyler, K. en P. Stuart-Macadam (eds.) “Breastfeeding. Biocultural perspectives” 1995
Faquharson J. e. a. “Infant cerebral cortex phospholipid fatty-acid composition and diet” in The Lancet 1992 (340), blz. 810-813
Henderson, G. e.a. “Enteral feeding regimens and necrotising enterocolitis in preterm infants. Multicentre case-control study”, in Archives of Disease in Childhood 2009 (94), blz. 120-123
Lawrence M.G. e.a. “Breastfeeding and the Use of Human Milk” in Pediatrics 2005 (115:2), blz. 496-506
Lemons P. e.a. “Breastfeeding the premature infant” in Clinics in Perinatology 1986 (13), blz. 111–122
Lucas A. e. a. “Breastmilk and neonatal necrotizing enterocolitis” in The Lancet 1990 (336), blz. 1519-1521
Mohrbacher, N. en J. Stock “Handboek lactatiebegeleiding” 2005
Schanler R.J. en N.M. Hurst “Human milk for the hospitalized preterm infant” in Seminars in Perinatology 1994 (18), blz. 476–484
Tully, M.R. en F. Jones “Donor milk banking” in Riordan, J. en K. Wambach (eds.) Breastfeeding and human lactation 2010 (4), blz. 471-494
Vandenplas, Y. en Delanghe, K. “De wondere wereld van zuigelingenvoeding” in Nutrinews 1999 (10), blz. 1-12
Van Zoeren-Grobben, D. “Afkolven, bewaren en opwarmen moedermelk” in Anten-Kools, E.J. e.a. (eds.) Een professionele kijk op borstvoeding, 2011, blz. 220-226
Vereniging Borstvoeding Natuurlijk “Informatieblad voor zorgverleners 3. Borstvoeding en vroeggeborenen” 2007
Weijers-Teerling, M. “Borstvoeding. Handleiding voor de zorgverlener” 2008 (4)
World Health Organization “Global strategy for infant and young child feeding” 2003

https://eurolac.blogspot.com/search/label/donormelk (geraadpleegd op 08/09/2011)
http://medischcontact.artsennet.nl/Tijdschriftartikel/94864/Onderzoek-naar-donormelk.htm (geraadpleegd op 09/09/2011)
http://milkshare.birthingforlife.com/ (geraadpleegd op 09/09/2011)
http://www.aafp.org/online/en/home/policy/policies/b/breastfeedingpositionpaper.html (geraadpleegd op 08/09/2011)
http://www.hciproject.org/sites/default/files/How%20you%20can%20safely%20heat%20treat%20breast%20milk_English_0.pdf (geraadpleegd op 09/09/2011)
http://www.hm4hb.net/ (geraadpleegd op 09/09/2011)
https://www.moedermelknetwerk.nl/ (geraadpleegd op 10/09/2011)
http://www.phdinparenting.com/2010/11/28/risks-of-informal…-breastmilk-sharing-versus-formula-feeding/ (geraadpleegd op 08/09/2011)
http://www.vumc.nl/afdelingen/Neonatologie/Moedermelkbank/ (geraadpleegd op 10/09/2011)
http://www.who.int/nutrition/topics/global_strategy/en/index.html (geraadpleegd op 08/09/2011)

Persoonlijke correspondentie met Chella Verhoeven (IBCLC, MoM&e), oprichtster van het Moedermelk Netwerk

Met dank aan Gonneke van Veldhuizen-Staas (IBCLC, Eurolac) voor het nalezen van dit artikel!

© Borstvoeding Aardig 2021


Kritiek? Oor in… Oor uit!

Onze jongste wordt binnenkort zes maanden. Hoog tijd dus om haar naar de onthaalmoeder te laten gaan. Een tweetal dagjes per week. Zo leert ze dat er meer kindjes zijn om mee te spelen, dan haar broer en zus. En kan ze in een veilige en vriendelijke omgeving ontdekken dat het ook leuk kan zijn als mama niet de hele tijd in de buurt blijft.
Er is maar één groot probleem: poppemietje houdt niet van neptieten in haar mond… Ze heeft geen speentje. Nooit gewild. En ook drinken uit een fles is haar ding zo niet. Tja, waarom zou ze ook… Mama is altijd in de buurt. En als je moet kiezen tussen namaak en the real stuff, dan kies je toch voor het echtheidslabel. Niet?

Tja, dat speentje… Daar vindt de onthaalmoeder wel wat op, veronderstel ik. Desnoods geef ik een tutteldoekje mee of zo. Een dagje in mijn decolleté gedragen, vindt de kleine mie het ongetwijfeld heerlijk sabbelmateriaal.
Maar die voedingen? Hmmmm, behalve groentjes en fruit moet ze toch ook wat te drinken krijgen, hè…? En moedermelk is en blijft het komende half jaar nog het hoofdbestanddeel van haar dieet. Op wat bekerbodempjes fruitsap en kruidenthee tussendoor laten we haar niet leven. Dus die melkvoedingen, die ga ik dan toch gewoon live geven? Dat zal wel geen probleem vormen, neem ik aan. Een onthaalmoeder, iemand die de hele dag voor baby’s en peuters zorgt, die is toch sowieso pro borstvoeding. Toch? Niet dus…

‘Jij komt zélf borstvoeding geven??? Krijgt ze dan geen flesjes? En hoe vaak ga jij dan komen voeden op een dag?’

‘Bij het afleveren en dan nog een keertje overdag? Dat betekent dat ik dus de hele dag rekening moet gaan houden met jou…? En dat gaat toch niet, dat live voeden… Als het vakantie is, dan zijn mijn kinderen thuis. Dan zitten die hier allemaal in de living tv te kijken.’

‘Binnenkort zit iedereen hier borstvoeding te geven, zeker? Jij in de living, een andere mama op de slaapkamer, nog eentje op de gang, in de veranda…’

‘Jij gaat dan de hele dag in en uit komen lopen. Het is hier zo al druk genoeg, hoor. En dan moet ik ook nog eens tijd gaan vrijmaken om de deur voor jou open en dicht te doen. Het zou toch veel beter zijn dat je je dochter gewoon uit een flesje leert drinken. In plaats van dat je live komt voeden. Of ik met zo’n bekertje moet werken.’

‘Ja, dat langvoeden… Heb je je oudste dochter, van notabene al twéé jáár, overlaatst moedermelk meegegeven? Want ze moet het niet meer, hoor! Ze spuugde het constant uit!’
‘Ah, dat was volle koemelk. Zeg, hoeveel voedingen geef jij eigenlijk nog op een dag, aan de jongste? Staat ze al niet volledig op groentes en fruit nu? Ze is toch al bijna zes maanden?!?’
‘Om de twéé úúr?!?!?! Hoe hou jij dat vól????’

‘Ach zo, jullie hebben daar geen problemen mee… Maar slaapt ze dan al door? Ons X sliep, toen ze een half jaar was, ook niet goed, hoor. Maar ik heb haar toen elke avond een flesje volle melk gegeven voor het slapengaan. En toen sliep ze opeens wel door! Moet je ook eens proberen!’
‘Tja, ook al wordt het afgeraden beneden het jaar, die volle melk werkte toch, hoor! En over dat live borstvoeding komen geven, dat gaat echt niet, hoor. Ik wil ook mijn privacy.’

Met die laatste zin was het gesprek afgelopen. Die keren dat ik de oudste twee bij het afleveren nog snel een flesje heb gegeven, waren blijkbaar nooit een inbreuk op haar privacy geweest. Nu ik de melk live wilde geven, was het dat ineens wel…

De kinderen worden binnenkort opgevangen in een minicrèche. Waar het personeel heel enthousiast reageert op het feit dat ik de jongste live kom voeden. Gelukkig zijn er dus ook opvangplaatsen waar men niet zo enggeestig en kleinburgerlijk doet over (lang)borstvoeden.

Wij gaan immers nog even door op ons elan. Onze oudste dochter, van net twee, met het smullen van haar dagelijkse flesje afgekolfde ’tinke’. En de jongste dochter, van binnenkort zes maanden, met live borsthangen. Dat kleine poppemietje weet niet beter dan dat die warme zachte mama ook lekker eetbaar is. En in tussentijd met alle kritiek? Oor in… en sneller dan ie erin gegaan is, weer oor uit!

Deze tekst werd oorspronkelijk geschreven  als Verhaal van de Week op de website van het Kenniscentrum Borstvoeding. Op diezelfde website verscheen ook een andere tekst van mijn hand, over de borstvoedingssteun die ik ondervind van de mannen in mijn omgeving: mijn ex-partner, mijn zoontje en mijn vader.

© Borstvoeding Aardig 2021