Tag archieven: breast is best

Een professionele kijk op borstvoeding

Anten-Kools, van Wouwe, Oudesluys-Murphy & Semmekrot “Een professionele kijk op borstvoeding”, Van Gorcum, Assen, 2011, 306blz.

Inhoud: samenvatting
Inhoud: titel
Inhoud: doelstelling
Inhoud: doelpubliek
Inhoud: perspectief
Inhoud: correctheid en bruikbaarheid
Eindredactie: eindredacteurs
Eindredactie: structuur
Eindredactie: eenvormigheid
Eindredactie: aantrekkelijkheid
Conclusie
Bijlage 1: Overzicht gerichtheid op de Nederlandse situatie
Bijlage 2: Overzicht inhoudelijke fouten en onvolledigheden inzake borstvoedingsinformatie


1 Inhoud

1.1 Samenvatting


Het boek “Een professionele kijk op borstvoeding” is bedoeld als (leer)boek over borstvoeding. Borstvoeding wordt vanuit verschillende hoeken benaderd: anatomie, fysiologie, toxicologie, psycho-sociale aspecten, klinische, praktische en beleidsmatige aspecten. De auteurs willen een wetenschappelijke onderbouwing geven voor de overtuiging dat borstvoeding te verkiezen is als zuigelingenvoeding boven kunstvoeding. Verschillende vakspecialisten lichten elk vanuit hun eigen discipline één bepaald aspect van borstvoeding toe en leggen uit waarom het belangrijk is dat zoveel mogelijk kindjes zo lang mogelijk borstvoeding zouden moeten krijgen.

1.2 Titel


De titel zegt dat het boek een professionele kijk geeft op borstvoeding. Inhoud, taal- en woordkeuze zijn inderdaad vakspecialistisch. En elke auteur belicht vanuit zijn eigen vakgebied een bepaald aspect van borstvoeding. Niet elke auteur is echter een borstvoedingsspecialist, waardoor de zuivere borstvoedingsinformatie niet altijd op een professioneel niveau staat.

1.3 Doelstelling


De eindredacteurs wilden een (leer)boek op de markt brengen dat borstvoeding vanuit verschillende hoeken benadert en op die manier veelomvattend is. Ze geven aan dat de gegeven informatie evidence based en up to date is. Het is de bedoeling dat dit (leer)boek een leemte opvult en de fragmentarisatie rond borstvoedingsinformatie oplost. De eindredacteurs hopen met hun werk professionals te ondersteunen in het vinden van achtergrondkennis over borstvoeding.

1.4 Doelpubliek


Het boek is duidelijk niet bedoeld voor een groot publiek. Inhoud, taal- en woordkeuze zijn vakspecialistisch. Een medische, lactatiekundige, positief-wetenschappelijke en/of klassieke achtergrond is een voorwaarde voor het vlot lezen en goed begrijpen van inhoud en taal. De eindredacteurs geven dan ook duidelijk aan dat ze professionals en studenten willen aanspreken die vanuit hun werkdomein of studie betrokken zijn bij de moeder- en kindzorg, en met name dan bij borstvoedingsgerelateerde aspecten ervan.

Het boek is bijna uitsluitend gebaseerd en gericht op de Nederlandse situatie en gaat volledig voorbij aan Vlaanderen. Iets wat ik als Vlaming bijzonder jammer vind en wat vanuit commercieel oogpunt niet erg goed overdacht lijkt. Door geen Vlaamse vergelijkingen of verwijzingen te maken zorg je er immers voor dat zowat 1/3 van het Nederlandstalig doelpubliek zich minder tot niet aangesproken voelt door je werk. Voor concrete uitleg en voorbeelden zie bijlage 1: Overzicht gerichtheid op de Nederlandse situatie.

1.5 Perspectief


De eindredacteurs geven zelf aan dat ze met hun boek alle professionals op één lijn willen krijgen voor de overtuiging dat “breast is best”. In dat opzet zijn ze redelijk goed geslaagd. Veel auteurs benadrukken dat borstvoeding de beste voeding is voor een babytje en voordelen heeft ten opzichte van kunstvoeding.

Er is echter één groot bezwaar tegen deze zienswijze, namelijk dat kunstvoeding op deze manier als de norm wordt gezien en borstvoeding een beter alternatief is voor de norm. Een visie die vandaag de dag niet langer de algemene trend is in lactatiekundige kringen. Borstvoeding is immers de normale voeding voor een zuigeling en kunstvoeding een noodoplossing voor het geval er geen borstvoeding kan of mag gegeven worden. Borstvoeding heeft dan ook geen voordelen, want het is de standaardvoeding, maar kunstvoeding heeft nadelen ten opzichte van borstvoeding.

Als men, zoals de teneur is in dit boek, kunstvoeding als normaal gaat zien en borstvoeding als de betere variant, dan creëer je de mogelijkheid dat ouders gaan zeggen: “Borstvoeding is beter, maar kunstvoeding is ook goed.” Op die manier ga je borstvoeding op een podium zetten, als een ideaal. En stel je kunstvoeding voor als het tweede beste alternatief. Mensen zijn al snel geneigd genoegen te nemen met het tweede beste en het ideaal aan anderen over te laten. En dat is wat we nu net niet willen bereiken… Stel je borstvoeding als de gewone zuigelingenvoeding voor en kunstvoeding als een onvolmaakte kopie, zoals de Reede, van Drongelen[1], Roelants, Hoppenbrouwers, Hauspie, Kneepkens en de Meij expliciet doen, dan krijg je een heel andere manier van kijken. Dan wordt kunstvoeding de uitzondering op de regel en heeft het nadelen ten opzichte van borstvoeding. En een voeding met nadelen, dat is niet iets wat ouders voor hun kind beogen.

Het is jammer dat de eindredacteurs deze laatste zienswijze, waarbij borstvoeding als normaal en kunstvoeding als noodoplossing voorgesteld worden, niet als rode draad doorheen het hele boek geweven hebben. Met slechts hier en daar een kleine aanpassing in woordkeuze en zinsbouw had dat het hele werk een stuk deontologisch correcter gemaakt. Nochtans geven Anten-Kools en Reijneveld in “Determinanten van gedrag; mogelijkheden ter bevordering en ondersteuning van borstvoeding” aan dat het starten met borstvoeding beïnvloed wordt door de attitude en de sociale norm ten aanzien van borstvoeding. Waarom trekt eerstgenoemde, tevens eindredactielid, deze bevinding dan niet door in de rest van zijn boek?

1.6 Correctheid en bruikbaarheid


Lactatiekundig-technisch zijn er heel wat opmerkingen te maken over de gegeven borstvoedingsinformatie. Inhoudelijke fouten en onvolledigheden die de geloofwaardigheid van het boek in zijn geheel ondermijnen. Voor meer uitleg en concrete voorbeeld hiervan zie bijlage 2: Overzicht inhoudelijke fouten en onvolledigheden inzake borstvoedingsinformatie.

Ik vind de titel van het hoofdstuk “Praktische aspecten” een beetje ongelukkig gekozen. De artikels behelzen wel de meeste courante zaken die je in de counselingpraktijk tegenkomt, maar ze zijn allesbehalve diepgaand en concreet uitgewerkt. Gevolg daarvan is dat dit “praktische” hoofdstuk mij alles behalve nuttig lijkt in de dagdagelijkse borstvoedingspraktijk.

En daarmee komen we bij één van de grootste pijnpunten van dit werk. Het boek is leuk als naslagwerk en verschaft wat meer achtergrondinformatie over randfenomenen van de lactatiekunde, maar iemand uit de moeder- en kindzorg met weinig borstvoedingskennis of -ervaring heeft verdere lectuur en uitdieping nodig om aan praktische hulpverlening te kunnen doen. Echt concrete zorgverleningstips bevat het boek maar weinig. Bovendien is de kwaliteit van de gegeven borstvoedingbegeleidings-informatie sterk verschillend en afhankelijk van de concrete lactatiekundige achtergrondkennis van elke individuele auteur.

2 Eindredactie

2.1 Eindredacteurs


“Een professionele kijk op borstvoeding” telt vier eindredacteurs:

–          Anten-Kools is arts maatschappij en gezondheid en gewezen stafarts JeugdGezondheidsZorg MeanderGroep Zuid-Limburg,

–          Van Wouwe is kinderarts en medewerker bij het Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek – Kwaliteit van Leven te Leiden,

–          Oudesluys-Murphy is kinderarts sociale pediatrie en hoogleraar kindergeneeskunde aan het Leids Universitair Medisch Centrum,

–          Semmekrot is kinderarts neonatoloog aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen.

De eindredacteurs zijn alle vier medisch geschoold, werkzaam in de gezondheidszorg en naar eigen zeggen gepassioneerd door borstvoeding. Ze wilden een boek op de markt brengen dat borstvoeding vanuit verschillende hoeken benadert en op die manier veelomvattend is.  Een benadering die ik heel verfrissend vind. Mijns inziens zou een eindredactie echter multidisciplinair moeten zijn als men dat ook van de inhoud van het boek verwacht. Voor een boek dat over borstvoeding gaat is een lactatiekundige IBCLC in de eindredactie een must, om de diverse auteurs uit de vele uiteenlopende disciplines op één lactatiekundige lijn te krijgen.

Er zijn twee mensen met een IBCLC-bevoegdheid, met name van Haaren en Stam, te vinden onder de auteurs en ook de Reede, directeur Stichting Zorg voor Borstvoeding, heeft een ruime borstvoedingsachtergrond. Had één van hen deel gehad aan de eindredactieraad, dan hadden de feitelijke onjuistheden inzake borstvoedingsinformatie die het boek nu herbergt, allicht vermeden kunnen worden.

2.2 Structuur


Elk artikel start met een voorstelling van de auteur(s), waardoor je weet vanuit welke achtergrond de tekst geschreven is. Elke auteur begint zijn betoog ook met een opsomming van de kernpunten van dat hoofdstuk. Als je de titels en kernpunten achter elkaar plaatst, dan bekom je een mooie korte inhoud van het boek. Deze kernpunten vormen tevens een handig hulpmiddel om het boek als naslagwerk te raadplegen.

De boekinhoud is opgesplitst in verschillende hoofdstukken:

  1. Fysiologische aspecten
  2. Algemene aspecten
  3. De rol van de professionals
  4. Klinische aspecten
  5. Praktische aspecten
  6. Specifieke aspecten
  7. Beleidsmatige aspecten

Het is jammer dat er geen plaats vrij gemaakt is voor peer-counseling. Enkele auteurs vermelden het bestaan van deze vorm van borstvoedingsondersteuning, maar een duidelijk op zichzelf staand artikel had ik nog meer weten te waarderen. De verschillende borstvoedingsorganisaties in Vlaanderen en Nederland, zoals Borstvoeding vzw, Vereniging ter Bescherming en Bevordering van Borstvoeding, La Leche League en Vereniging Borstvoeding Natuurlijk, leveren immers heel degelijk werk. Moeders kunnen er voor borstvoedingsinformatie en –ondersteuning gratis terecht bij geschoolde ervaringsmoeders, een manier van werken die als bijzonder effectief en efficiënt naar voren gekomen is in wetenschappelijk onderzoek van Chapman et al[2]. Dankzij peer-counseling geven moeders langer en langer exclusief borstvoeding. Toch blijft mother-to-mother-support bij veel professionele zorgverleners nog onbekend of ondergewaardeerd. Een boek als “Een professionele kijk op borstvoeding” is een uitgelezen kans om deze vorm van vrijwillige borstvoedingsondersteuning onder de aandacht te brengen bij gezondheidswerkers. Een gemiste kans dus dat dat niet explicieter gebeurd is… Vooral omdat de eindredacteurs op bladzijde X in hun voorwoord zelf aangeven dat ze de zorgverlenerspraktijk willen verruimen, zodat nieuwe moeders langer en met meer voldoening borstvoeding zullen geven.

2.3 Eenvormigheid


De meerwaarde van dit boek bestaat voornamelijk uit het feit dat het Nederlandstalige besprekingen bevat van wetenschappelijk onderzoek over Nederland of waarbij de Nederlandse borstvoedingssituatie betrokken werd. De eindredactie is echter niet kritisch geweest wat eenvormigheid in schrijfstijl en perspectief bij de individuele auteurs betreft.

Sommige auteurs doen moeite om hun taal- en woordgebruik begrijpelijk te maken voor een groter publiek, andere hanteren dan weer uitsluitend specialistische vakterminologie. Dat maakt dat het ene artikel al vlotter leest dan het andere.

Bovendien is elk van de artikels geschreven vanuit de individuele visie van de respectievelijke auteur. Dat maakt dat het boek in zijn geheel nogal rommelig overkomt. Wat jammer is, want op deze manier krijg je een samenraapsel van diverse wetenschappelijke artikels die allemaal op de één of andere manier iets met borstvoeding te maken hebben, maar waar geen duidelijke rode draad in te herkennen valt.

2.4 Aantrekkelijkheid


Het boek “Een professionele kijk op borstvoeding” oogt fris en aantrekkelijk. De overheersende kleuren van de kaft zijn helder groen en oranje. De voorflap toont een moderne jonge vrouw die, zichtbaar gelukkig, haar kindje de borst geeft. Moeder en kind zitten ontspannen in een groen buitendecor en genieten van elkaar. De boodschap is duidelijk: borstvoeding is  fijn voor moeder en kind. Het zelf voeden van je kindje is de normaalste zaak van de wereld, ook buitenshuis. Je hoeft je daarbij niet beknot of aan huis gebonden te voelen. Borstvoeding geven is iets wat moderne jonge moeders doen.

Het lettertype is een combinatie van Times New Roman en Arial, wat een compromis lijkt te zijn tussen het betrouwbaar klassieke en het wetenschappelijk moderne. Voor een wetenschappelijk (leer)boek dat een verruiming wil zijn op het bestaande aanbod van de huidige borstvoedingsmarkt een prima keuze. Ook tekstindeling en lay-out zijn volgens datzelfde stramien opgebouwd: een klassieke indeling per artikel van titel, voorstelling auteur(s), kernpunten, hoofdtekst en conclusie in een modern ogende lay-out van grijstinten. Daar waar nodig zijn de artikels geïllustreerd met beeldmateriaal, tabellen of diagrammen.

Conclusie


“Een professionele kijk op borstvoeding” is bedoeld als (leer)boek over borstvoeding en benadert zijn onderwerp vanuit verschillende wetenschappelijke hoeken. De diverse auteurs willen elk vanuit hun eigen discipline een wetenschappelijke onderbouwing geven voor de overtuiging dat borstvoeding te verkiezen is als zuigelingenvoeding boven kunstvoeding. Niet elke auteur is echter een borstvoedingsspecialist, waardoor de inhoud lactatiekundig-technisch niet altijd op een professioneel niveau staat.

Het boek wil alle professionals op één lijn krijgen voor de overtuiging dat “breast is best”. Van de zienswijze dat borstvoeding de beste voeding is voor een babytje en voordelen heeft ten opzichte van kunstvoeding wordt echter meer en meer afgestapt. Het is jammer dat de huidige kijk, waarbij borstvoeding als normaal en kunstvoeding als noodoplossing voorgesteld worden, niet tot nauwelijks aan bod komt. Was deze laatste visie als rode draad doorheen het hele boek geweven, dan had dat het hele werk een stuk deontologisch correcter gemaakt.

De eindredacteurs komen allen uit de medisch-pediatrische wereld, wat hen een te eenzijdige kijk geeft op het gebeuren. Een lactatiekundige IBCLC in de eindredactie die de uiteenlopende wetenschappelijke benaderingen kan samenbrengen en lactatiekundig-technisch de inhoud kan bijsturen had de kwaliteit van het boek zeker ten goede gekomen.

Het is jammer dat het boek zich louter op de professionele wereld toespitst. Een apart artikel over peer-counseling had een pluspunt geweest, vooral omdat wetenschappelijk onderzoek uitwijst dat deze vorm van borstvoedingsbegeleiding vaak het meeste resultaten oplevert.

Het boek is slecht bruikbaar in de praktijk, omdat de meeste onderwerpen niet diepgaand genoeg uitgewerkt zijn naar praktische aspecten toe. Een ruime en concrete ervaring in de moeder- en kindzorg wat borstvoedingsbegeleiding betreft is noodzakelijk om het boek te gebruiken waarvoor het bedoeld is, met name als achtergrond- en uitdiepingsmateriaal.

De Nederlandstalige inhoud, taal- en woordkeuze zijn vakspecialistisch. Het boek is duidelijk niet bedoeld voor een groot publiek. Het feit dat er nauwelijks verwijzingen naar en vergelijkingen met de Vlaamse borstvoedingssituatie gemaakt worden verkleint dat doelpubliek nog meer.

Uitzicht, tekst- en inhoudsstructuur, lettertype, illustraties en lay-out ogen modern en aantrekkelijk.

Insteek en bedoelingen van het boek zijn absoluut goed, maar het project had ruimer gemoeten. Nu lijkt het onaf…

Bijlage 1: Overzicht gerichtheid op de Nederlandse situatie

  1. Alle auteurs zijn, op Roelants, Hoppenbrouwers en Hauspie na, Nederlanders, wat een eenzijdig-Nederlandse benadering geeft.
  2. Die eenzijdige benadering maakt bijvoorbeeld dat kraamverzorgende Koppen in “De rol van de kraamzorg” het Nederlandse systeem van 24-80 uren kraamzorg aan huis als uniek beschouwt, terwijl ook vele Vlaamse ziekenfondsen en hospitalisatieverzekeringen tot 12 dagen of 500 euro professionele kraamzorg aan huis (gedeeltelijk) terugbetalen.
  3. In de artikels waar de Vlaamse borstvoedingssituatie een plaats zou kunnen krijgen, zoals in figuur 7.2 van het artikel “Borstvoeding in Nederland” van Lanting en van Wouwe waar de Nederlandse cijfers vergeleken worden met die van andere landen, wordt er met geen woord over Vlaanderen gerept. Nochtans zijn er cijfers voor België en Vlaanderen bekend via Borstvoeding vzw, via de Federale Overheidsdienst voor Volksgezondheid en via de WereldGezondheidsOrganisatie.
  4. Ook in het hoofdstuk “De invloed van etnische afkomst op het geven van borstvoeding in Nederland” van Bulk-Bunschoten zou een Vlaamse situatievergelijking interessant zijn, aangezien de etnische minderheidsgroepen in Vlaanderen verschillen van die van Nederland.
  5. En in “Borstvoeding en werk, geen vanzelfsprekende combinatie” van van Beukering had ik een verwijzing naar de Vlaamse wetgeving inzake voed- en kolfrecht wel kunnen waarderen.
  6. In het hoofdstuk “Induced lactation en relactatie” van van Haaren wordt er verwezen naar de Nederlandse borstvoedingsorganisaties, maar hun Vlaamse tegenhangers blijven onvermeld.
  7. Slechts één auteur, Kleintjes, betrekt Vlaanderen in zijn bespreking van “Borstvoeding en internet”, maar ook zijn opsomming van Vlaamse internetinitiatieven inzake borstvoeding is onvolledig. Instanties als het Federaal BorstvoedingsComité en het voedingsinformatiecentrum worden bijvoorbeeld niet genoemd.

Bijlage 2: Overzicht inhoudelijke fouten en onvolledigheden inzake borstvoedingsinformatie

  1. Op blz. 15 in het artikel “Anatomie en fysiologie van de lactatie” stelt Schippers huilen als eerste hongersignaal voor, daar waar dat in werkelijkheid het laatste hongersignaal bij zuigelingen is en de effectiviteit van het zuigen aan de borst zal bemoeilijken als men zo lang wacht vooraleer te voeden.
  2. Op blz. 18 in het artikel “Fysiologie van het zuigen en slikken” van Haisma, Lesterhuis en da Costa worden enkel een te hoog vacuüm en foutief aanleggen als oorzaken voor pijn bij het voeden aangehaald, terwijl er nog een resem andere oorzaken te noemen zijn waardoor een moeder pijn kan ervaren tijdens het geven van borstvoeding. Kijken we maar naar de lange lijst op blz. 206 in het hoofdstuk “Praktische vaardigheden onder bijzondere omstandigheden” van Post en Stam.
  3. Lefèber in “Culturele aspecten” beweert op blz. 73 dat de voeding van de moeder sterk bepalend is voor de kwaliteit van haar melk, een bewering die wetenschappelijk achterhaald is.
  4. In het artikel “Redenen en motieven van vrouwen om gedeeltelijk of geheel te stoppen in de eerste zes maanden” door Vogel, van Rossem en Haat ontbreekt op blz. 100 de mededeling dat het stoppen met borstvoeding omwille van medicatie tegen blaasontsteking een misvatting is. Een bladzijde verder mis ik ook een relativering en kadrering bij het gegeven dat geen alcohol mogen drinken of de pil of medicijnen kunnen slikken bij borstvoeding aangehaald worden als nadelen van borstvoeding. Hier laat men een unieke kans om een aantal vooroordelen over borstvoeding uit de wereld te helpen onbenut.
  5. Dullens adviseert op blz. 124 in haar artikel “De rol van de verloskundige” al tijdens de zwangerschap aan tepelonderzoek te doen bij een vermoeden van ingetrokken tepels en verzuimt te vertellen dat vooral het geruststellen, naast adviseren, van onzekere moeders belangrijk is bij dit soort klachten. Een bladzijde eerder lees ik bij adviezen omtrent borstverkleining niets over het feit dat borst- en tepelmassage en met de hand kolven een grote stimulatie en hierdoor vaak ook een grotere productie oplevert dan enkel (dubbel) elektrisch kolven, naast de baby live aanleggen. Ik heb ook mijn vraagtekens bij de zinvolheid van het advies (blz. 124) om een moeder tijdens de zwangerschap te vertellen dat het verloop van een nieuwe borstvoedingservaring totaal anders kan zijn als ze al een positieve ervaring met borstvoeding achter de rug heeft. Dat lijkt mij vooral bangmakerij en behoorlijk zelfvertrouwen ondermijnend voor een zwangere. Tot slot adviseert de auteur op blz. 126 om bij overproductie enkele minuten te kolven om de borst soepeler te maken en aanhappen te vergemakkelijken, iets wat nog productieverhogender kan werken als er niet gemeld wordt dat de moeder moet stoppen met kolven van zodra ze een toeschietreflex krijgt. Tevens draagt Dullens op diezelfde bladzijde een tepelhoedje aan als oplossing voor aanhapmoeilijkheden bij overproductie, zonder de Reverse Pressure Softening-techniek te noemen.
  6. Wenkbrauwfronsend vind ik de uitleg van kraamverzorgende Nabben in “De rol van de kraamverzorgende bij de beleving van de kraamvrouw” op blz. 133. Daar vertelt ze dat een kraamvrouw de keuze moet krijgen om niet voor borstvoeding te kiezen en dat die moeder respect verdient voor het maken van haar voedingskeuze, ook als die gebaseerd is op fabels of foute informatie. Er wordt nergens gewag gemaakt van het weerleggen van die foute denkbeelden. Integendeel zelfs, de auteur doet uitschijnen dat een kraamverzorgende kritiekloos moet meegaan in die voedingskeuze. Mijns inziens moet de vrijwillige keuze voor kunstvoeding steeds gebaseerd zijn op de juiste feitelijke informatie en is het één van de taken van de kraamverzorgende om fabels rond borstvoeding de wereld uit te helpen. Een moeder en haar kind zijn allesbehalve geholpen als zij de kraamvrouw in onwetendheid laat. Nabben benadrukt dat men respect moet hebben voor de keuzes die een kraamvrouw maakt, wat absoluut waar is. Een kraamvrouw in het ongewisse laten over feitelijke informatie is in mijn ogen echter geen voorbeeld van respectvol handelen. De auteur geeft verder ook aan dat een moeder altijd zonder gezichtverlies nog op haar besluit kan terugkomen en alsnog borstvoeding kan opstarten. Ik vind relactatie echter een vreemde manier om een moeder in haar waarde te laten. Dan lijkt een betere voorlichting vlak na de geboorte mij een efficiëntere manier om het welzijn van moeder en kind te bevorderen.
  7. Blz. 183 in “Voorkomen van uitdroging en ondervoeding” door Pelleboer staat een bijzonder ongelukkige tikfout. Een zeer gemotiveerde moeder voor borstvoeding moet zijn een zeer ongemotiveerde moeder voor borstvoeding.
  8. Ook bij Eekhof en Verduijn lezen we in “Pijnlijke borsten: stuwing, mastitis en tepelkloven bij borstvoeding en candida-infectie van de borst” een aantal onjuistheden. Een strakke bh als advies tegen stuwing op blz. 218 vergroot de kans op verstopte melkkanaaltjes aanzienlijk. Bij de paragraaf over tepelkloven op diezelfde bladzijde staat er Pijnlijke tepels komen bij meer dan 90% van de zogende moeders voor en vooral bij een eerste kind, een bewering die me nogal stug lijkt. Ofwel is dit cijfer een tikfout ofwel wordt tepelgevoeligheid hier verward met echte pijn. Als tip om tepelkloven te voorkomen lezen we op blz. 219 van ditzelfde artikel dat een moeder gebruik moet maken van een kussen waar de baby op ligt. De baby op deze wijze ondersteunen werkt echter net tepelkloven in de hand, door een grotere kans op foutief aanhappen.
  9. Oudesluys-Murphy vertelt in “De fopspeen en borstvoeding” op blz. 232 dat een fopspeen een goed troostmiddel is bij pijnervaringen, zonder een vermelding dat gewoon live borstvoeding geven een minstens even adequate trooster en pijnstiller is. Bij de nadelen van een fopspeen op diezelfde bladzijde staat niet vermeld dat men met een fopspeen de tijd tussen de voedingen kan oprekken, waardoor mogelijk de melkproductie in het gedrang komt. Bovendien wordt er in de conclusie op blz. 233 met geen woord gerept over de nadelen van een fopspeen als men deze gebruikt bij borstvoeding.
  10. Diezelfde Oudesluys-Murphy raadt op blz. 250 van “Smaakontwikkeling bij borstvoeding” aan om na intensieve anaeroob fysieke inspanning ten minste 90 minuten te wachten met voeden omdat zuigelingen moedermelk na een dergelijke inspanning minder goed accepteren. Een lichte smaakverandering is echter geen reden om voedingstijden te gaan oprekken en dus een kindje honger te laten lijden. Occasioneel eens wat minder drinken kan geen kwaad en is nog altijd beter dan helemaal niets mogen drinken.
  11. Volgens van den Engel-Hoek drinkt een zuigeling zijn melk enkel uit de borst of uit een fles, in het hoofdstuk “Mondmotoriek en taalontwikkeling van het borstgevoede kind” op blz. 245. Nochtans zijn er nog verschillende andere voedingstechnieken, zoals finger- of cupfeeding, te noemen waarop een kindje melk tot zich kan nemen.
  12. Hammink en van Drongelen stapelen het ene misverstand na het andere op in “Overgang naar vast voedsel”. Zo is de bewering op blz. 252 dat een kindje rond de leeftijd van zes maanden niet meer voldoende heeft aan moedermelk alleen op niets gebaseerd. Op diezelfde bladzijde is ook de uitleg dat de melkproductie niet terugloopt van kleine beetjes bijvoeding maar pas als men een hele melkvoeding gaat vervangen door vaste voeding niet correct. Verder is volgens de auteurs op blz. 253 een kind pas rond de leeftijd van één jaar in staat om voedsel al kauwend te verwerken en drinkt het pas uit een beker als het acht tot tien  maanden oud is. Over rapley-voeding en cupfeeding hebben Hammink en van Drongelen blijkbaar nog nooit gehoord.
  13. Ook Schippers vermeldt geen cupfeeding op blz. 257 van “Afbouwen van borstvoeding” als ze vertelt dat zuigelingen tussen zes en negen maanden kunnen leren om uit een beker te drinken. De auteur bespreekt in haar artikel bovendien enkel moedergestuurde manieren van afbouwen en laat de meest natuurlijke vorm van stoppen met borstvoeding, waarbij afbouwen een wisselwerking is tussen moeder en kind, volledig onvermeld.

[1]Wel duidelijk in “Borstvoeding en maatschappij” maar dan weer niet in “Overgang naar vast voedsel”

[2] Chapman D.J.,  Morel K., Anderson A.K., Damio G. en R.  Pérez-Escamilla “Review: Breastfeeding Peer Counseling: From Efficacy Through Scale-Up” in Journal of Human Lactation vol. 26  nr. 3, 2010 (8), p. 314-326

© Borstvoeding Aardig 2021